Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. navertellen:


Dutch

Detailed Translations for navertellen from Dutch to English

navertellen:

navertellen verb (vertel na, vertelt na, vertelde na, vertelden na, naverteld)

  1. navertellen
    to recite; to repeat
    • recite verb (recites, recited, reciting)
    • repeat verb (repeats, repeated, repeating)

Conjugations for navertellen:

o.t.t.
  1. vertel na
  2. vertelt na
  3. vertelt na
  4. vertellen na
  5. vertellen na
  6. vertellen na
o.v.t.
  1. vertelde na
  2. vertelde na
  3. vertelde na
  4. vertelden na
  5. vertelden na
  6. vertelden na
v.t.t.
  1. heb naverteld
  2. hebt naverteld
  3. heeft naverteld
  4. hebben naverteld
  5. hebben naverteld
  6. hebben naverteld
v.v.t.
  1. had naverteld
  2. had naverteld
  3. had naverteld
  4. hadden naverteld
  5. hadden naverteld
  6. hadden naverteld
o.t.t.t.
  1. zal navertellen
  2. zult navertellen
  3. zal navertellen
  4. zullen navertellen
  5. zullen navertellen
  6. zullen navertellen
o.v.t.t.
  1. zou navertellen
  2. zou navertellen
  3. zou navertellen
  4. zouden navertellen
  5. zouden navertellen
  6. zouden navertellen
diversen
  1. vertel na!
  2. vertelt na!
  3. naverteld
  4. navertellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for navertellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
repeat herhaling; herkansing; heruitzending; nog eens doen; reprise
VerbRelated TranslationsOther Translations
recite navertellen declameren; hoogdravend praten; opzeggen; oreren; reciteren; verzen voordragen; voordragen
repeat navertellen blijven zitten; doubleren; echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; oefenen; repeteren