Dutch
Detailed Translations for omsmelten from Dutch to English
omsmelten:
-
omsmelten
Conjugations for omsmelten:
o.t.t.
- smelt om
- smelt om
- smelt om
- smelten om
- smelten om
- smelten om
o.v.t.
- smolt om
- smolt om
- smolt om
- smolten om
- smolten om
- smolten om
v.t.t.
- heb omgesmolten
- hebt omgesmolten
- heeft omgesmolten
- hebben omgesmolten
- hebben omgesmolten
- hebben omgesmolten
v.v.t.
- had omgesmolten
- had omgesmolten
- had omgesmolten
- hadden omgesmolten
- hadden omgesmolten
- hadden omgesmolten
o.t.t.t.
- zal omsmelten
- zult omsmelten
- zal omsmelten
- zullen omsmelten
- zullen omsmelten
- zullen omsmelten
o.v.t.t.
- zou omsmelten
- zou omsmelten
- zou omsmelten
- zouden omsmelten
- zouden omsmelten
- zouden omsmelten
en verder
- is omgesmolten
- zijn omgesmolten
diversen
- smelt om!
- smeltt om!
- omgesmolten
- omsmeltend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omsmelten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fuse | lont; ontbranden; ontsteking; ontvlammen; stop; zekering | |
fuze | lont; ontbranden; ontsteking; ontvlammen; stop; zekering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fuse | omsmelten | door hitte vloeibaar worden; een fusie aangaan; fuseren; ineensmelten; samengaan; samensmelten; samenvloeien; smelten; versmelten |
fuze | omsmelten | door hitte vloeibaar worden; een fusie aangaan; fuseren; ineensmelten; samengaan; samensmelten; samenvloeien; smelten; versmelten |