Dutch

Detailed Translations for ontlasting from Dutch to English

ontlasting:

ontlasting [de ~ (v)] noun

  1. de ontlasting (stoelgang)
    the defecation; the faeces; the excrement; the bowel motion; the bowel movement; the feces
  2. de ontlasting (van een last ontdoen)
    the relieve; the unburdening

Translation Matrix for ontlasting:

NounRelated TranslationsOther Translations
bowel motion ontlasting; stoelgang stoelgangen
bowel movement ontlasting; stoelgang
defecation ontlasting; stoelgang
excrement ontlasting; stoelgang
faeces ontlasting; stoelgang beer; excrementen; fecaliën; feces; uitscheiding; uitwerpselen
feces ontlasting; stoelgang beer; excrementen; fecaliën; feces; uitscheiding; uitwerpselen
relieve ontlasting; van een last ontdoen geruststelling; opluchting; verademing
unburdening ontlasting; van een last ontdoen bekentenis; gemoedsuiting; ontboezeming
VerbRelated TranslationsOther Translations
relieve laven; lenigen; lessen; opluchten; tegoed doen; verlichten; verzachten

Related Words for "ontlasting":

  • ontlastingen