Summary
Dutch
Detailed Translations for ontvel from Dutch to English
ontvel form of ontvellen:
-
ontvellen (ontvelling)
-
ontvellen (stropen)
Conjugations for ontvellen:
o.t.t.
- ontvel
- ontvelt
- ontvelt
- ontvellen
- ontvellen
- ontvellen
o.v.t.
- ontvelde
- ontvelde
- ontvelde
- ontvelden
- ontvelden
- ontvelden
v.t.t.
- heb ontveld
- hebt ontveld
- heeft ontveld
- hebben ontveld
- hebben ontveld
- hebben ontveld
v.v.t.
- had ontveld
- had ontveld
- had ontveld
- hadden ontveld
- hadden ontveld
- hadden ontveld
o.t.t.t.
- zal ontvellen
- zult ontvellen
- zal ontvellen
- zullen ontvellen
- zullen ontvellen
- zullen ontvellen
o.v.t.t.
- zou ontvellen
- zou ontvellen
- zou ontvellen
- zouden ontvellen
- zouden ontvellen
- zouden ontvellen
en verder
- ben ontveld
- bent ontveld
- is ontveld
- zijn ontveld
- zijn ontveld
- zijn ontveld
diversen
- ontvel!
- ontvelt!
- ontveld
- ontvellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontvellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abrasion | ontvellen; ontvelling | |
graze | ontvellen; ontvelling | krab; krabwond; kras; schaafwond; schampschot; schram; schrammetje |
skin | hachje; huid; peul; schil; vel; weergave | |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
debark | ontvellen; stropen | aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen |
fleece | ontvellen; stropen | uitplunderen; uitschudden |
graze | ontvellen; stropen | afgrazen; graseten; grazen; schampen; weiden |
skin | ontvellen; stropen | afhalen; afschaven; afstropen; jassen; pellen; schillen; stropen; uitbenen; vervellen; villen; weergave toepassen |
strip | ontvellen; stropen | beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; ontdoen van; strippen; uitbuiten; uitplunderen; uitschudden |