Dutch
Detailed Translations for opdrinken from Dutch to English
opdrinken:
-
opdrinken (leegdrinken; leegmaken; ledigen; uitdrinken)
Conjugations for opdrinken:
o.t.t.
- drink op
- drinkt op
- drinkt op
- drinken op
- drinken op
- drinken op
o.v.t.
- dronk op
- dronk op
- dronk op
- dronken op
- dronken op
- dronken op
v.t.t.
- heb opgedronken
- hebt opgedronken
- heeft opgedronken
- hebben opgedronken
- hebben opgedronken
- hebben opgedronken
v.v.t.
- had opgedronken
- had opgedronken
- had opgedronken
- hadden opgedronken
- hadden opgedronken
- hadden opgedronken
o.t.t.t.
- zal opdrinken
- zult opdrinken
- zal opdrinken
- zullen opdrinken
- zullen opdrinken
- zullen opdrinken
o.v.t.t.
- zou opdrinken
- zou opdrinken
- zou opdrinken
- zouden opdrinken
- zouden opdrinken
- zouden opdrinken
en verder
- is opgedronken
diversen
- drink op!
- drinkt op!
- opgedronken
- opdrinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze