Dutch
Detailed Translations for openleg from Dutch to English
openleggen:
-
openleggen (openbreken)
Conjugations for openleggen:
o.t.t.
- leg open
- legt open
- legt open
- leggen open
- leggen open
- leggen open
o.v.t.
- legde open
- legde open
- legde open
- legden open
- legden open
- legden open
v.t.t.
- heb opengelegd
- hebt opengelegd
- heeft opengelegd
- hebben opengelegd
- hebben opengelegd
- hebben opengelegd
v.v.t.
- had opengelegd
- had opengelegd
- had opengelegd
- hadden opengelegd
- hadden opengelegd
- hadden opengelegd
o.t.t.t.
- zal openleggen
- zult openleggen
- zal openleggen
- zullen openleggen
- zullen openleggen
- zullen openleggen
o.v.t.t.
- zou openleggen
- zou openleggen
- zou openleggen
- zouden openleggen
- zouden openleggen
- zouden openleggen
en verder
- is opengelegd
- zijn opengelegd
diversen
- leg open!
- legt open!
- opengelegd
- openleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for openleggen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bare | openbreken; openleggen | beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; uitbuiten |
uncover | openbreken; openleggen | bloot leggen; blootleggen; ontbloten; openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
bare | bar; kaal; kale; onbegroeid; ontbloot; onverhuld |