Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opkrabbelen:


Dutch

Detailed Translations for opkrabbelen from Dutch to English

opkrabbelen:

opkrabbelen verb (krabbel op, krabbelt op, krabbelde op, krabbelden op, opgekrabbeld)

  1. opkrabbelen
    to struggle up
    • struggle up verb (struggles up, struggled up, struggling up)

Conjugations for opkrabbelen:

o.t.t.
  1. krabbel op
  2. krabbelt op
  3. krabbelt op
  4. krabbelen op
  5. krabbelen op
  6. krabbelen op
o.v.t.
  1. krabbelde op
  2. krabbelde op
  3. krabbelde op
  4. krabbelden op
  5. krabbelden op
  6. krabbelden op
v.t.t.
  1. ben opgekrabbeld
  2. bent opgekrabbeld
  3. is opgekrabbeld
  4. zijn opgekrabbeld
  5. zijn opgekrabbeld
  6. zijn opgekrabbeld
v.v.t.
  1. was opgekrabbeld
  2. was opgekrabbeld
  3. was opgekrabbeld
  4. waren opgekrabbeld
  5. waren opgekrabbeld
  6. waren opgekrabbeld
o.t.t.t.
  1. zal opkrabbelen
  2. zult opkrabbelen
  3. zal opkrabbelen
  4. zullen opkrabbelen
  5. zullen opkrabbelen
  6. zullen opkrabbelen
o.v.t.t.
  1. zou opkrabbelen
  2. zou opkrabbelen
  3. zou opkrabbelen
  4. zouden opkrabbelen
  5. zouden opkrabbelen
  6. zouden opkrabbelen
diversen
  1. krabbel op!
  2. krabbelt op!
  3. opgekrabbeld
  4. opkrabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opkrabbelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
struggle up opkrabbelen

External Machine Translations: