Dutch
Detailed Translations for oproken from Dutch to English
oproken:
-
oproken
Conjugations for oproken:
o.t.t.
- rook op
- rookt op
- rookt op
- roken op
- roken op
- roken op
o.v.t.
- rookte op
- rookte op
- rookte op
- rookten op
- rookten op
- rookten op
v.t.t.
- heb opgerookt
- hebt opgerookt
- heeft opgerookt
- hebben opgerookt
- hebben opgerookt
- hebben opgerookt
v.v.t.
- had opgerookt
- had opgerookt
- had opgerookt
- hadden opgerookt
- hadden opgerookt
- hadden opgerookt
o.t.t.t.
- zal oproken
- zult oproken
- zal oproken
- zullen oproken
- zullen oproken
- zullen oproken
o.v.t.t.
- zou oproken
- zou oproken
- zou oproken
- zouden oproken
- zouden oproken
- zouden oproken
en verder
- is opgerookt
- zijn opgerookt
diversen
- rook op!
- rookt op!
- opgerookt
- oprokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oproken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
smoke | kruitdamp; peuk; sigaret; stinkstok | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
smoke | oproken | dampen; roken; stomen; tabak roken; uitwasemen; walm afgeven; walmen; wasemen |