Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. paar:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for paartje from Dutch to English

paar:

paar [het ~] noun

  1. het paar (stelletje; koppel; stel)
    the couple; the pair; the the two
  2. het paar (twee stuks; koppel; tweetal)
    the pair; the two; the twosome; the tandem
  3. het paar (levenspaar; koppel)
    the couple; the pair; the couple for live

Translation Matrix for paar:

NounRelated TranslationsOther Translations
couple koppel; levenspaar; paar; stel; stelletje
couple for live koppel; levenspaar; paar
pair koppel; levenspaar; paar; stel; stelletje; twee stuks; tweetal twee personen; tweetal
tandem koppel; paar; twee stuks; tweetal duel; kamp; tandem; tweegevecht; tweekamp
the two koppel; paar; stel; stelletje
two koppel; paar; twee stuks; tweetal twee personen; tweetal
twosome koppel; paar; twee stuks; tweetal duel; kamp; tweegevecht; tweekamp
- stel
VerbRelated TranslationsOther Translations
couple aanhaken; aanhangen; aankoppelen; koppelen; neuken; paren; samenkoppelen; sexuele gemeenschap hebben; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; vrijen
pair koppelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
two getweeën; met zijn tweeën
- enkel
OtherRelated TranslationsOther Translations
two twee

Related Words for "paar":

  • paars, paartje, paartjes

Synonyms for "paar":


Antonyms for "paar":


Related Definitions for "paar":

  1. klein aantal1
    • we gaan een paar dagen op reis1
  2. twee bij elkaar1
    • ik heb twee paar schoenen gekocht1

Wiktionary Translations for paar:

paar
  1. twee van een soort die bij elkaar horen
  2. enkele
noun
  1. twee geliefden die een relatie hebben
paar
verb
  1. arrange in pairs
adjective
  1. arithmetic: divisible by two
noun
  1. twosome, especially musicians
  2. a small number of
  3. two of the same kind considered together
  4. two partners
  5. two similar or identical things
  6. two people in some relationship
  7. Cards hand

Cross Translation:
FromToVia
paar pair; couple pairedeux choses de même espèce, qui aller nécessairement ou ordinairement ensemble.