Summary
Dutch
Detailed Translations for pareer from Dutch to English
pareren:
Conjugations for pareren:
o.t.t.
- pareer
- pareert
- pareert
- pareren
- pareren
- pareren
o.v.t.
- pareerde
- pareerde
- pareerde
- pareerden
- pareerden
- pareerden
v.t.t.
- heb gepareerd
- hebt gepareerd
- heeft gepareerd
- hebben gepareerd
- hebben gepareerd
- hebben gepareerd
v.v.t.
- had gepareerd
- had gepareerd
- had gepareerd
- hadden gepareerd
- hadden gepareerd
- hadden gepareerd
o.t.t.t.
- zal pareren
- zult pareren
- zal pareren
- zullen pareren
- zullen pareren
- zullen pareren
o.v.t.t.
- zou pareren
- zou pareren
- zou pareren
- zouden pareren
- zouden pareren
- zouden pareren
en verder
- ben gepareerd
- bent gepareerd
- is gepareerd
- zijn gepareerd
- zijn gepareerd
- zijn gepareerd
diversen
- pareer!
- pareert!
- gepareerd
- parerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pareren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
field | akker; bouwland; grond; kamp; kampement; land; legering; legerkamp; legerplaats; platteland; veld | |
foil | degen; floret; folie; lange puntige degen; rapier | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
field | afweren; pareren; weren | |
foil | afweren; pareren; weren | |
parry | afweren; pareren; weren | afhouden; afkeren; afwenden; terughouden |
ward off | afweren; pareren; weren |