Summary
Dutch
Detailed Translations for parkeren from Dutch to English
parkeren:
-
parkeren
-
parkeren
Conjugations for parkeren:
o.t.t.
- parkeer
- parkeert
- parkeert
- parkeren
- parkeren
- parkeren
o.v.t.
- parkeerde
- parkeerde
- parkeerde
- parkeerden
- parkeerden
- parkeerden
v.t.t.
- heb geparkeerd
- hebt geparkeerd
- heeft geparkeerd
- hebben geparkeerd
- hebben geparkeerd
- hebben geparkeerd
v.v.t.
- had geparkeerd
- had geparkeerd
- had geparkeerd
- hadden geparkeerd
- hadden geparkeerd
- hadden geparkeerd
o.t.t.t.
- zal parkeren
- zult parkeren
- zal parkeren
- zullen parkeren
- zullen parkeren
- zullen parkeren
o.v.t.t.
- zou parkeren
- zou parkeren
- zou parkeren
- zouden parkeren
- zouden parkeren
- zouden parkeren
en verder
- ben geparkeerd
- bent geparkeerd
- is geparkeerd
- zijn geparkeerd
- zijn geparkeerd
- zijn geparkeerd
diversen
- parkeer!
- parkeert!
- geparkeerd
- parkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for parkeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
park | natuurpark; park; stadspark | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
park | parkeren | parkeerstand inschakelen |
Related Definitions for "parkeren":
Wiktionary Translations for parkeren:
parkeren
Cross Translation:
verb
parkeren
-
(een voertuig) tijdelijk ergens laten staan
- parkeren → park
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• parkeren | → park | ↔ parken — ein Fahrzeug auf einem dafür vorgesehenem Platz abstellen |
• parkeren | → park; station; garage | ↔ garer — stationner |
• parkeren | → park | ↔ stationner — être en stationnement |