Dutch
Detailed Translations for pint from Dutch to English
pint form of pinnen:
-
pinnen (spelden)
Conjugations for pinnen:
o.t.t.
- pin
- pint
- pint
- pinnen
- pinnen
- pinnen
o.v.t.
- pinde
- pinde
- pinde
- pinden
- pinden
- pinden
v.t.t.
- heb gepind
- hebt gepind
- heeft gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
v.v.t.
- had gepind
- had gepind
- had gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
o.t.t.t.
- zal pinnen
- zult pinnen
- zal pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
o.v.t.t.
- zou pinnen
- zou pinnen
- zou pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
diversen
- pin!
- pint!
- gepind
- pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pinnen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pin | borgmoer; klem; pen; pin; speld; speldje; spie | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pin | pinnen; spelden | dichtspelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
Related Words for "pinnen":
Wiktionary Translations for pinnen:
pinnen
verb
pinnen
-
het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
- pinnen → withdraw cash from a cash dispenser
-
het elektronisch betalen met een pinpas
- pinnen → pay by switch card
External Machine Translations: