Summary
Dutch
Detailed Translations for print from Dutch to English
print:
-
de print (afdruk)
Translation Matrix for print:
Noun | Related Translations | Other Translations |
afdruk; print | afdrukken; afdruksel; druk; drukken; drukwerk; gedrukt stuk; oplage; uitgave; werk dat uit drukken bestaat | |
print-out | afdruk; print | computeruitdraai |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bedrukken; opdrukken; overdrukken; printen |
Related Words for "print":
print form of printen:
-
printen
Conjugations for printen:
o.t.t.
- printen
- printen
- printen
o.v.t.
- printte
- printte
- printte
- printten
- printten
- printten
v.t.t.
- heb geprint
- hebt geprint
- heeft geprint
- hebben geprint
- hebben geprint
- hebben geprint
v.v.t.
- had geprint
- had geprint
- had geprint
- hadden geprint
- hadden geprint
- hadden geprint
o.t.t.t.
- zal printen
- zult printen
- zal printen
- zullen printen
- zullen printen
- zullen printen
o.v.t.t.
- zou printen
- zou printen
- zou printen
- zouden printen
- zouden printen
- zouden printen
diversen
- print!
- print!
- geprint
- printend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for printen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
afdruk; afdrukken; afdruksel; druk; drukken; drukwerk; gedrukt stuk; oplage; print; uitgave; werk dat uit drukken bestaat | ||
Verb | Related Translations | Other Translations |
printen | bedrukken; opdrukken; overdrukken |
Related Words for "printen":
External Machine Translations: