Dutch
Detailed Translations for rechtstreek from Dutch to English
rechtstrijken:
-
rechtstrijken (goedmaken; rechtzetten)
Conjugations for rechtstrijken:
o.t.t.
- strijk recht
- strijkt recht
- strijkt recht
- strijken recht
- strijken recht
- strijken recht
o.v.t.
- streek recht
- streek recht
- streek recht
- streken recht
- streken recht
- streken recht
v.t.t.
- heb recht gestreken
- hebt recht gestreken
- heeft recht gestreken
- hebben recht gestreken
- hebben recht gestreken
- hebben recht gestreken
v.v.t.
- had recht gestreken
- had recht gestreken
- had recht gestreken
- hadden recht gestreken
- hadden recht gestreken
- hadden recht gestreken
o.t.t.t.
- zal rechtstrijken
- zult rechtstrijken
- zal rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
- zullen rechtstrijken
o.v.t.t.
- zou rechtstrijken
- zou rechtstrijken
- zou rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
- zouden rechtstrijken
diversen
- strijk recht!
- strijkt recht!
- recht gestreken
- recht strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze