Dutch
Detailed Translations for schoonwassen from Dutch to English
schoonwassen:
-
schoonwassen
Conjugations for schoonwassen:
o.t.t.
- was schoon
- wast schoon
- wast schoon
- wassen schoon
- wassen schoon
- wassen schoon
o.v.t.
- waste schoon
- waste schoon
- waste schoon
- wasten schoon
- wasten schoon
- wasten schoon
v.t.t.
- heb schoongewassen
- hebt schoongewassen
- heeft schoongewassen
- hebben schoongewassen
- hebben schoongewassen
- hebben schoongewassen
v.v.t.
- had schoongewassen
- had schoongewassen
- had schoongewassen
- hadden schoongewassen
- hadden schoongewassen
- hadden schoongewassen
o.t.t.t.
- zal schoonwassen
- zult schoonwassen
- zal schoonwassen
- zullen schoonwassen
- zullen schoonwassen
- zullen schoonwassen
o.v.t.t.
- zou schoonwassen
- zou schoonwassen
- zou schoonwassen
- zouden schoonwassen
- zouden schoonwassen
- zouden schoonwassen
en verder
- ben schoongewassen
- bent schoongewassen
- is schoongewassen
- zijn schoongewassen
- zijn schoongewassen
- zijn schoongewassen
diversen
- was schoon!
- wast schoon!
- schoongewassen
- schoonwassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schoonwassen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
whitewash | witkalk; witsel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
whitewash | schoonwassen | kalken; sausen; witten |