Summary
Dutch
Detailed Translations for schromend from Dutch to English
schromend form of schromen:
-
schromen
Conjugations for schromen:
o.t.t.
- schroom
- schroomt
- schroomt
- schroomen
- schroomen
- schroomen
o.v.t.
- schroomde
- schroomde
- schroomde
- schroomden
- schroomden
- schroomden
v.t.t.
- heb geschroomd
- hebt geschroomd
- heeft geschroomd
- hebben geschroomd
- hebben geschroomd
- hebben geschroomd
v.v.t.
- had geschroomd
- had geschroomd
- had geschroomd
- hadden geschroomd
- hadden geschroomd
- hadden geschroomd
o.t.t.t.
- zal schromen
- zult schromen
- zal schromen
- zullen schromen
- zullen schromen
- zullen schromen
o.v.t.t.
- zou schromen
- zou schromen
- zou schromen
- zouden schromen
- zouden schromen
- zouden schromen
en verder
- ben geschroomd
- bent geschroomd
- is geschroomd
- zijn geschroomd
- zijn geschroomd
- zijn geschroomd
diversen
- schroom!
- schroomt!
- geschroomd
- schromend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schromen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dread | bevreesdheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dread | schromen | angst hebben; bang zijn; beducht zijn; bezorgd wezen; ertegen opzien; in zorg zijn; tegen iets opkijken; vrees koesteren; vrezen |
Related Words for "schromen":
Wiktionary Translations for schromen:
schromen
Cross Translation:
verb
-
zich niet op zijn gemak voelen om iets te doen
- schromen → be bashful
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schromen | → hesitate; waver; falter; rock; stagger; totter; vacillate; wobble | ↔ barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité. |
• schromen | → be afraid; fear | ↔ craindre — Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux. |
• schromen | → hesitate; at a loss for words; waver; falter; pause | ↔ hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre. |
• schromen | → fear; be afraid; alarm; frighten; scare; startle; affright; chill | ↔ redouter — Craindre fort. |
External Machine Translations: