Dutch
Detailed Translations for sis from Dutch to English
sissen:
-
sissen (lispelen; fluisteren)
Conjugations for sissen:
o.t.t.
- sis
- sist
- sist
- sissen
- sissen
- sissen
o.v.t.
- siste
- siste
- siste
- sisten
- sisten
- sisten
v.t.t.
- heb gesist
- hebt gesist
- heeft gesist
- hebben gesist
- hebben gesist
- hebben gesist
v.v.t.
- had gesist
- had gesist
- had gesist
- hadden gesist
- hadden gesist
- hadden gesist
o.t.t.t.
- zal sissen
- zult sissen
- zal sissen
- zullen sissen
- zullen sissen
- zullen sissen
o.v.t.t.
- zou sissen
- zou sissen
- zou sissen
- zouden sissen
- zouden sissen
- zouden sissen
en verder
- ben gesist
- bent gesist
- is gesist
- zijn gesist
- zijn gesist
- zijn gesist
diversen
- sis!
- sist!
- gesist
- sissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lisp | gelispel | |
rustle | geritsel; geruis; ritseling; ruis | |
whisper | fluistering; gefluister | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lisp | fluisteren; lispelen; sissen | slissen |
rustle | fluisteren; lispelen; sissen | knisperen; ritselen; ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen |
speak with a lisp | fluisteren; lispelen; sissen | |
whisper | fluisteren; lispelen; sissen | fluisteren; influisteren; ingeven; smiespelen; smoezen; souffleren; voorzeggen |
whizz | fluisteren; lispelen; sissen | glijden; roetsjen |
whoosh | fluisteren; lispelen; sissen |