Dutch

Detailed Translations for snap from Dutch to English

snap:

snap [de ~ (m)] noun

  1. de snap (in een hap en een snap)
    in a jiffy; the bite

Translation Matrix for snap:

NounRelated TranslationsOther Translations
bite in een hap en een snap; snap aanbijten; hap; knauw; mondvol
VerbRelated TranslationsOther Translations
bite dichtbijten; happen; snerpen; toebijten; toehappen; toesnauwen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
in a jiffy in een hap en een snap; snap

Related Words for "snap":


snappen:

snappen verb (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)

  1. snappen (betrappen)
    to catch; to snatch; sneak up on; to seize; to twig; to tattle; take unaware
  2. snappen (met het verstand vatten; begrijpen; inzien)
    to understand; to comprehend; to grasp; to get
    • understand verb (understands, understood, understanding)
    • comprehend verb (comprehends, comprehended, comprehending)
    • grasp verb (grasps, grasped, grasping)
    • get verb (gets, got, getting)
  3. snappen (op heterdaad betrappen)

Conjugations for snappen:

o.t.t.
  1. snap
  2. snapt
  3. snapt
  4. snappen
  5. snappen
  6. snappen
o.v.t.
  1. snapte
  2. snapte
  3. snapte
  4. snapten
  5. snapten
  6. snapten
v.t.t.
  1. ben gesnapt
  2. bent gesnapt
  3. is gesnapt
  4. zijn gesnapt
  5. zijn gesnapt
  6. zijn gesnapt
v.v.t.
  1. was gesnapt
  2. was gesnapt
  3. was gesnapt
  4. waren gesnapt
  5. waren gesnapt
  6. waren gesnapt
o.t.t.t.
  1. zal snappen
  2. zult snappen
  3. zal snappen
  4. zullen snappen
  5. zullen snappen
  6. zullen snappen
o.v.t.t.
  1. zou snappen
  2. zou snappen
  3. zou snappen
  4. zouden snappen
  5. zouden snappen
  6. zouden snappen
diversen
  1. snap!
  2. snapt!
  3. gesnapt
  4. snappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

snappen [het ~] noun

  1. het snappen (begrijpen; vatten)
    the understanding

Translation Matrix for snappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
catch buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
grasp begrijpen; inzicht
tattle apekool; flauwekul; gebeuzel; geleuter; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kletspraat; kolder; kolderverhaal; kul; larie; nonsens; quatsch; rimram; waanzin
twig deelsoort; loot; tak; takje; twijg
understanding begrijpen; snappen; vatten begrijpen; brein; brille; genie; hersens; idee; intellect; intelligentie; inzicht; vernuft; verstand; verstandhouding
VerbRelated TranslationsOther Translations
catch betrappen; snappen aanklampen; aanpakken; azen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
catch s.o. in the act op heterdaad betrappen; snappen
catcj s.o. red-handed op heterdaad betrappen; snappen
comprehend begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen
get begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen binnenbrengen; binnenhalen; halen; inrukken; onverlangd krijgen; opdoen; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oplopen; pakken
grasp begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; beseffen; doorzien; graaien; grijpen; grissen; inzien; jatten; klemmen; knellen; omklemmen; onderkennen; pikken; realiseren; snaaien; vastklampen; vastpakken; wegkapen
seize betrappen; snappen aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
snatch betrappen; snappen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegrukken
sneak up on betrappen; snappen
take unaware betrappen; snappen iets onverwachts doen; verrassen
tattle betrappen; snappen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
twig betrappen; snappen
understand begrijpen; inzien; met het verstand vatten; snappen begrijpen; doorzien hebben; inzien; leerstof beheersen; onder de knie hebben; opvatten; verstaan
- begrijpen; vatten; verstaan
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
understanding vol begrip

Related Words for "snappen":


Synonyms for "snappen":


Related Definitions for "snappen":

  1. het kunnen volgen met je verstand1
    • ik snap niet wat je zegt1

Wiktionary Translations for snappen:

snappen
verb
  1. to fail to understand
  2. decipher, understand
  3. to understand
  4. to perceive and understand (jump)
  5. to understand; to recognize
  6. to be aware of the meaning of

Cross Translation:
FromToVia
snappen understand; comprehend; realize; appreciate; apprehend; catch; see comprendrecontenir en soi.
snappen surprise; take unawares surprendreprendre sur le fait, trouver dans une action, dans un état où on ne croire pas voir, en parlant de quelqu’un.

Related Translations for snap