Summary
Dutch to English: more detail...
-
spot:
- irony; mockery; mock; mocking; sneering; scoffing; jeers; sneers; travesty; obloquy; scorn; joking; poke fun at; commercial; spot; television ad; jeering; gibes; derision; taunts; contumely; jeery words; sneering remarks; diatribe
- spuiten:
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for spoten from Dutch to English
spoten form of spot:
-
de spot (spotternij; bespotting; ironie; sarcasme; gespot)
-
de spot (spotternij; bespotting; sarcasme; smaad; gespot; ironie; aanfluiting; hoon)
-
de spot (reclamespot)
-
de spot (beschimping; belediging; schamp)
-
de spot (honende woorden; smaad; schimp)
the gibes; the derision; the taunts; the contumely; the jeery words; the sneering remarks; the diatribe -
de spot (hoon; ironie; bespotting; sarcasme; gespot; spotternij)
Translation Matrix for spot:
Related Words for "spot":
Wiktionary Translations for spot:
spuiten:
-
spuiten (injecteren)
-
spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
-
spuiten (uitspuiten)
Conjugations for spuiten:
o.t.t.
- spuit
- spuit
- spuit
- spuiten
- spuiten
- spuiten
o.v.t.
- spoot
- spoot
- spoot
- spoten
- spoten
- spoten
v.t.t.
- heb gespoten
- hebt gespoten
- heeft gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
v.v.t.
- had gespoten
- had gespoten
- had gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
o.t.t.t.
- zal spuiten
- zult spuiten
- zal spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
o.v.t.t.
- zou spuiten
- zou spuiten
- zou spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
en verder
- ben gespoten
- bent gespoten
- is gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
diversen
- spuit!
- spuitt!
- gespoten
- spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spuiten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
spout | schenktuit; tuit | |
spurt | sprint; spurt | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
administer a medecin w a syringe | met spuit een medicijn toedienen; spuiten | |
gush | spuiten; uitspuiten | golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; vloeien |
inject | injecteren; spuiten | inenten; inoculeren; inspuiten; vaccineren |
spout | met spuit een medicijn toedienen; spuiten; uitspuiten | spuien; spurten; tuiten; uiten |
spurt | met spuit een medicijn toedienen; spuiten; uitspuiten | spurten |