Translate stations from Dutch to English

Dutch

Detailed Translations for stations from Dutch to English

Noun	Related Translations	Other Translations
broadcasting station	radiostation; stations; zender; zendstation	zender; zendinstallatie
radio station	radiostation; stations; zender; zendstation
stations	radiostation; stations; zender; zendstation	standoorden
transmitting station	radiostation; stations; zender; zendstation
wireless station	radiostation; stations; zender; zendstation

het station
the railway station; the station; the train depot; the railroad station; the train station; the railroad terminal
– terminal where trains load or unload passengers or goods ¹
- railway station [the ~] noun
- station [the ~] noun
- train depot [the ~] noun
- railroad station [the ~] noun
- train station [the ~] noun
- railroad terminal [the ~] noun
the depot
– station where transport vehicles load or unload passengers or goods ¹
- depot [the ~] noun
het station
the drive
– An area of storage that is formatted with a file system and has a drive letter. The storage can be a floppy disk, a CD or DVD, a hard disk, or another type of disk. ²
- drive [the ~] noun

Noun	Related Translations	Other Translations
depot	station	bergplaats; depot; geweermagazijn; magazijn; opslag; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; provisiekast; voorraadschuur; warenhuis
drive	station	aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
railroad station	station
railroad terminal	station
railway station	station	spoorwegstation
station	station	standoord
train depot	station
train station	station
Verb	Related Translations	Other Translations
drive		aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
station		deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen

plaats met praktisch of wetenschappelijk doel³
- bij een benzinestation kun je tanken³
plaats waar je in en uit de trein kunt stappen³
- de trein vertrekt om negen uur vanaf het station³

station

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• station	→ train station; railroad station; railway station	↔ Bahnhof — in Deutschland: Bahnanlage, die über mindestens eine Weiche verfügt und an der Züge beginnen, enden, halten, ausweichen oder wenden dürfen