Summary
Dutch
Detailed Translations for steven from Dutch to English
steven:
-
de steven (voorsteven; boeg)
Translation Matrix for steven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bow | boeg; steven; voorsteven | boog; buiging; handboog; kruisboog; nijging; strijkstok; vioolstok |
prow | boeg; steven; voorsteven | |
stem | boeg; steven; voorsteven | antenne; etymon; halm; handvat in de vorm van stok; spriet; stam; stamvorm; stamwoord; steel; voelhoren; voelspriet |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bow | buigen; eerbied tonen; krombuigen; krommen; nijgen; welven | |
stem | dwarsbomen; dwarsliggen; halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen |
Related Words for "steven":
stijven:
-
stijven (stijf maken)
Conjugations for stijven:
o.t.t.
- stijf
- stijft
- stijft
- stijven
- stijven
- stijven
o.v.t.
- steef
- steef
- steef
- steven
- steven
- steven
v.t.t.
- heb gesteven
- hebt gesteven
- heeft gesteven
- hebben gesteven
- hebben gesteven
- hebben gesteven
v.v.t.
- had gesteven
- had gesteven
- had gesteven
- hadden gesteven
- hadden gesteven
- hadden gesteven
o.t.t.t.
- zal stijven
- zult stijven
- zal stijven
- zullen stijven
- zullen stijven
- zullen stijven
o.v.t.t.
- zou stijven
- zou stijven
- zou stijven
- zouden stijven
- zouden stijven
- zouden stijven
en verder
- ben gesteven
- bent gesteven
- is gesteven
- zijn gesteven
- zijn gesteven
- zijn gesteven
diversen
- stijf!
- stijft!
- gesteven
- stijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
starch | stijfsel; zetmeel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
starch | stijf maken; stijven | |
stiffen | stijf maken; stijven | verstarren; verstenen; verstijven |
Wiktionary Translations for stijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stijven | → starch | ↔ amidonner — enduire d’amidon |
• stijven | → provide; supply; accommodate; serve; administer | ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet. |
• stijven | → provide; supply; accommodate; serve; administer | ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général) |
• stijven | → comfort; encourage; hearten | ↔ réconforter — relever les forces, ranimer, remonter, tant au sens physique ou médical, qu'au sens moral. |
steven form of stevenen:
-
stevenen
Conjugations for stevenen:
o.t.t.
- steven
- stevent
- stevent
- stevenen
- stevenen
- stevenen
o.v.t.
- stevende
- stevende
- stevende
- stevenden
- stevenden
- stevenden
v.t.t.
- heb gestevend
- hebt gestevend
- heeft gestevend
- hebben gestevend
- hebben gestevend
- hebben gestevend
v.v.t.
- had gestevend
- had gestevend
- had gestevend
- hadden gestevend
- hadden gestevend
- hadden gestevend
o.t.t.t.
- zal stevenen
- zult stevenen
- zal stevenen
- zullen stevenen
- zullen stevenen
- zullen stevenen
o.v.t.t.
- zou stevenen
- zou stevenen
- zou stevenen
- zouden stevenen
- zouden stevenen
- zouden stevenen
en verder
- ben gestevend
- bent gestevend
- is gestevend
- zijn gestevend
- zijn gestevend
- zijn gestevend
diversen
- steven!
- stevent!
- gestevend
- stevenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stevenen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
head for | stevenen | aanhouden op; aansturen; aansturen op; aflopen; afstevenen; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar |
make for | stevenen | aanhouden op; aanpassen; aansturen op; aflopen; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; bedoelen; beogen; geschikt maken; koers zetten naar; ten doel hebben; vervoegen; zich begeven naar |
steer for | stevenen | aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op |