Home ->Dictionaries ->Dutch/English ->Translate stokebrand

Translate stokebrand from Dutch to English

Summary

Dutch to English: more detail...

stokebrand:
- agitator; instigator; firebrand; hothead; hot-head; hot-headed person
Wiktionary:
- stokebrand → agitator, activist, abetter

Dutch

Detailed Translations for stokebrand from Dutch to English

stokebrand:

stokebrand [de ~ (m)] noun

de stokebrand (agitator; opruier; intrigant; opstoker; stoker)
the agitator; the instigator; the firebrand
- agitator [the ~] noun
- instigator [the ~] noun
- firebrand [the ~] noun
de stokebrand (oproerkraaier; herrieschopper; rustverstoorder)
the agitator
- agitator [the ~] noun
de stokebrand (heethoofd; driftkikker; driftkop)
the hothead; the firebrand; the hot-head; the hot-headed person
- hothead [the ~] noun
- firebrand [the ~] noun
- hot-head [the ~] noun
- hot-headed person [the ~] noun

Translation Matrix for stokebrand:

Noun	Related Translations	Other Translations
agitator	agitator; herrieschopper; intrigant; oproerkraaier; opruier; opstoker; rustverstoorder; stokebrand; stoker	oproerkraaister; opstandeling; provocateur; rebel
firebrand	agitator; driftkikker; driftkop; heethoofd; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker	distilleerder; korenbrander; onruststoker; stoker
hot-head	driftkikker; driftkop; heethoofd; stokebrand
hot-headed person	driftkikker; driftkop; heethoofd; stokebrand
hothead	driftkikker; driftkop; heethoofd; stokebrand
instigator	agitator; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker	aanstichter; aanzetter; belhamel; grondlegger; grondvester; instigator; oprichter; oprichtster; opstoker; provocateur; raddraaier; raddraaister; stamvader; stichter

Related Words for "stokebrand":

stokebranden

Wiktionary Translations for stokebrand:

Cross Translation:

From	To	Via
• stokebrand	→ agitator; activist; abetter	↔ agitateur — Celui qui agiter une assemblée, une foule, en vue d’y causer du trouble.
• stokebrand	→ agitator	↔ meneur — Celui, celle qui mener.
• stokebrand	→ agitator	↔ perturbateur — Celui, celle qui cause du trouble.