Dutch
Detailed Translations for strengelen from Dutch to English
strengelen:
-
strengelen (ineenvlechten; vlechten)
Conjugations for strengelen:
o.t.t.
- strengel
- strengelt
- strengelt
- strengelen
- strengelen
- strengelen
o.v.t.
- strengelde
- strengelde
- strengelde
- strengelden
- strengelden
- strengelden
v.t.t.
- heb getrengeld
- hebt getrengeld
- heeft getrengeld
- hebben getrengeld
- hebben getrengeld
- hebben getrengeld
v.v.t.
- had getrengeld
- had getrengeld
- had getrengeld
- hadden getrengeld
- hadden getrengeld
- hadden getrengeld
o.t.t.t.
- zal strengelen
- zult strengelen
- zal strengelen
- zullen strengelen
- zullen strengelen
- zullen strengelen
o.v.t.t.
- zou strengelen
- zou strengelen
- zou strengelen
- zouden strengelen
- zouden strengelen
- zouden strengelen
en verder
- ben getrengeld
- bent getrengeld
- is getrengeld
- zijn getrengeld
- zijn getrengeld
- zijn getrengeld
diversen
- strengel!
- strengelt!
- getrengeld
- strengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for strengelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
twine | bindgaren; bindtouwen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
twine | ineenvlechten; strengelen; vlechten | invlechten; vlechten; vlechten in |
Wiktionary Translations for strengelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strengelen | → roll; roll up; wind; wind up; wrap round; wrap | ↔ enrouler — rouler plusieurs fois une chose autour d’une autre, ou sur elle-même. |