Dutch
Detailed Translations for structureren from Dutch to English
structureren:
-
structureren (struktureren; structuur aanbrengen)
Conjugations for structureren:
o.t.t.
- structureer
- structureert
- structureert
- structureren
- structureren
- structureren
o.v.t.
- structureerde
- structureerde
- structureerde
- structureerden
- structureerden
- structureerden
v.t.t.
- heb gestructureerd
- hebt gestructureerd
- heeft gestructureerd
- hebben gestructureerd
- hebben gestructureerd
- hebben gestructureerd
v.v.t.
- had gestructureerd
- had gestructureerd
- had gestructureerd
- hadden gestructureerd
- hadden gestructureerd
- hadden gestructureerd
o.t.t.t.
- zal structureren
- zult structureren
- zal structureren
- zullen structureren
- zullen structureren
- zullen structureren
o.v.t.t.
- zou structureren
- zou structureren
- zou structureren
- zouden structureren
- zouden structureren
- zouden structureren
en verder
- ben gestructureerd
- bent gestructureerd
- is gestructureerd
- zijn gestructureerd
- zijn gestructureerd
- zijn gestructureerd
diversen
- structureer!
- structureert!
- gestructureerd
- structurerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for structureren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
structure | basislijn; bouw; bouwsector; bouwsel; bouwwerk; bureaucratie; burocratisme; chassis; gebouw; geraamte; grondlijn; hoofdlijn; hoofdlijn in plan of verhaal; pand; structuur | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
structure | structureren; structuur aanbrengen; struktureren |
Wiktionary Translations for structureren:
structureren
verb
-
(transitive) to give structure to; to arrange