Dutch
Detailed Translations for te doen hebben from Dutch to English
te doen hebben:
-
te doen hebben
to deal with; to have to do; feeling for; something to do; to be busy-
feeling for verb
-
something to do verb
Conjugations for te doen hebben:
o.t.t.
- heb te doen
- hebt te doen
- hebt te doen
- hebben te doen
- hebben te doen
- hebben te doen
o.v.t.
- had te doen
- had te doen
- had te doen
- hadden te doen
- hadden te doen
- hadden te doen
v.t.t.
- heb te doen gehad
- hebt te doen gehad
- heeft te doen gehad
- hebben te doen gehad
- hebben te doen gehad
- hebben te doen gehad
v.v.t.
- had te doen gehad
- had te doen gehad
- had te doen gehad
- hadden te doen gehad
- hadden te doen gehad
- hadden te doen gehad
o.t.t.t.
- zal te doen hebben
- zult te doen hebben
- zal te doen hebben
- zullen te doen hebben
- zullen te doen hebben
- zullen te doen hebben
o.v.t.t.
- zou te doen hebben
- zou te doen hebben
- zou te doen hebben
- zouden te doen hebben
- zouden te doen hebben
- zouden te doen hebben
en verder
- ben te doen gehad
- bent te doen gehad
- is te doen gehad
- zijn te doen gehad
- zijn te doen gehad
- zijn te doen gehad
diversen
- heb te doen!
- hebt te doen!
- te doen gehad
- te doen hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for te doen hebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
be busy | te doen hebben | |
deal with | te doen hebben | ageren; handelen; optreden tegen |
feeling for | te doen hebben | |
have to do | te doen hebben | |
something to do | te doen hebben |