Dutch
Detailed Translations for teren from Dutch to English
teren:
-
teren (met teer besmeren)
Conjugations for teren:
o.t.t.
- teer
- teert
- teert
- teren
- teren
- teren
o.v.t.
- teerde
- teerde
- teerde
- teerden
- teerden
- teerden
v.t.t.
- heb geteerd
- hebt geteerd
- heeft geteerd
- hebben geteerd
- hebben geteerd
- hebben geteerd
v.v.t.
- had geteerd
- had geteerd
- had geteerd
- hadden geteerd
- hadden geteerd
- hadden geteerd
o.t.t.t.
- zal teren
- zult teren
- zal teren
- zullen teren
- zullen teren
- zullen teren
o.v.t.t.
- zou teren
- zou teren
- zou teren
- zouden teren
- zouden teren
- zouden teren
en verder
- ben geteerd
- bent geteerd
- is geteerd
- zijn geteerd
- zijn geteerd
- zijn geteerd
diversen
- teer!
- teert!
- geteerd
- terend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
teren (met teer insmeren)
-
teren (met teer ingesmeerd)
Translation Matrix for teren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tar | pek; teer | |
tarring | met teer insmeren; teren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
tar | met teer besmeren; teren | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
tarred | met teer ingesmeerd; teren | geteerd |