Dutch

Detailed Translations for teruglopen from Dutch to English

teruglopen:

teruglopen verb

  1. teruglopen (sterk afnemen; inzakken; vallen)
    to collapse; to slump; to prolapse; to sag
    • collapse verb (collapses, collapsed, collapsing)
    • slump verb (slumps, slumped, slumping)
    • prolapse verb (prolapses, prolapsing, prolapsing)
    • sag verb (sags, sagged, sagging)

Translation Matrix for teruglopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
collapse achteruitgang; afleggen; bezwijken; debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; inzakking; inzinking; neervallen
prolapse inzinken; wegzinken
sag uitzakking; verzakking
slump crisis; debacle; depressie; ineenstorting; ineenzakking; instorting; laagconjunctuur; malaise; slapheid; slapte
VerbRelated TranslationsOther Translations
collapse inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; samenvouwen; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
prolapse inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzakken; wegzinken; zakken in
sag inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; gaan hangen; inzinken; uitbuiken; uitzakken; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzakken; wegzinken; zakken in
slump inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk in waarde dalen

Related Words for "teruglopen":



teruglopen form of terugloop:

terugloop [de ~ (m)] noun

  1. de terugloop (atavisme)
    the reversion; the atavism
  2. de terugloop (minder worden; afname; val; daling)
    the decrease; the decline; the fall; the downfall; the crash
  3. de terugloop (vermindering; afname; teruggang; daling)
    the decrease; the deduct; the fall

Translation Matrix for terugloop:

NounRelated TranslationsOther Translations
atavism atavisme; terugloop
crash afname; daling; minder worden; terugloop; val aanrijding; aanvaring; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; scheur; smak; vastloper
decline afname; daling; minder worden; terugloop; val achteruitgang; decadentie; grondverzakking; inzinking; verwording
decrease afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minderen; reductie; verkorting; vermindering; vervallingen
deduct afname; daling; teruggang; terugloop; vermindering
downfall afname; daling; minder worden; terugloop; val debacle; ondergang; ondergangen; teloorgang; tenondergang; val
fall afname; daling; minder worden; teruggang; terugloop; val; vermindering achteruitgang; baisse; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; val
reversion atavisme; terugloop
VerbRelated TranslationsOther Translations
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
decline achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; dalen; declineren; instorten; minder worden; minderen; tanen; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verminderen; verrotten; verteren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
deduct afhouden; afleiden; aftrekken; deduceren; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
fall bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken

Related Words for "terugloop":