Dutch
Detailed Translations for treden op from Dutch to English
optreden:
-
het optreden (gedragswijze; gedrag; handelwijze; manier)
the behaviour; the demeanour; the behavior– (behavioral attributes) the way a person behaves toward other people 1
-
optreden (te werk gaan; werken; opereren; manipuleren; procederen; handelen; leven)
-
optreden (performen; spelen)
Conjugations for optreden:
o.t.t.
- treed op
- treedt op
- treedt op
- treden op
- treden op
- treden op
o.v.t.
- trad op
- trad op
- trad op
- traden op
- traden op
- traden op
v.t.t.
- ben opgetreden
- bent opgetreden
- is opgetreden
- zijn opgetreden
- zijn opgetreden
- zijn opgetreden
v.v.t.
- was opgetreden
- was opgetreden
- was opgetreden
- waren opgetreden
- waren opgetreden
- waren opgetreden
o.t.t.t.
- zal optreden
- zult optreden
- zal optreden
- zullen optreden
- zullen optreden
- zullen optreden
o.v.t.t.
- zou optreden
- zou optreden
- zou optreden
- zouden optreden
- zouden optreden
- zouden optreden
en verder
- heb opgetreden
- hebt opgetreden
- heeft opgetreden
- hebben opgetreden
- hebben opgetreden
- hebben opgetreden
diversen
- treed op!
- treedt op!
- opgetreden
- optredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for optreden:
Related Words for "optreden":
Synonyms for "optreden":
Related Definitions for "optreden":
Wiktionary Translations for optreden:
optreden
Cross Translation:
verb
optreden
-
voor een publiek bepaalde handelingen verrichten, bijvoorbeeld in kunstzinnige zin
- optreden → perform
-
controlerende of bestraffende maatregelen uitvoeren
- optreden → act
-
in bepaalde gevallen gebeuren
- optreden → occur
-
een kunstzinnig verschijnen voor een publiek
- optreden → performance
noun
-
performing engagement by a musical group
-
theatrical performance
- play → optreden; schouwspel; toneelstuk; stuk
-
To come before the public
-
to behave in a certain way
-
to perform a theatrical role
-
act in a performance
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• optreden | → move; step | ↔ action — À trier |
• optreden | → offer; supply; proposal; presentation; tender; bid; proposition; advance; advocacy | ↔ offre — action d’offrir. |
• optreden | → produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
External Machine Translations: