Dutch
Detailed Translations for uitplunderen from Dutch to English
uitplunderen:
-
uitplunderen (plunderen; leegplunderen; roven)
-
uitplunderen (uitschudden)
Conjugations for uitplunderen:
o.t.t.
- plunder uit
- plundert uit
- plundert uit
- plunderen uit
- plunderen uit
- plunderen uit
o.v.t.
- plunderde uit
- plunderde uit
- plunderde uit
- plunderden uit
- plunderden uit
- plunderden uit
v.t.t.
- heb uitgeplunderd
- hebt uitgeplunderd
- heeft uitgeplunderd
- hebben uitgeplunderd
- hebben uitgeplunderd
- hebben uitgeplunderd
v.v.t.
- had uitgeplunderd
- had uitgeplunderd
- had uitgeplunderd
- hadden uitgeplunderd
- hadden uitgeplunderd
- hadden uitgeplunderd
o.t.t.t.
- zal uitplunderen
- zult uitplunderen
- zal uitplunderen
- zullen uitplunderen
- zullen uitplunderen
- zullen uitplunderen
o.v.t.t.
- zou uitplunderen
- zou uitplunderen
- zou uitplunderen
- zouden uitplunderen
- zouden uitplunderen
- zouden uitplunderen
en verder
- ben uitgeplunderd
- bent uitgeplunderd
- is uitgeplunderd
- zijn uitgeplunderd
- zijn uitgeplunderd
- zijn uitgeplunderd
diversen
- plunder uit!
- plundert uit!
- uitgeplunderd
- uitplunderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitplunderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
loot | buit; poet; vangst | |
raid | aanval; attaque; bestorming; inval; invasie; klopjacht; offensief; overval; razzia; rooftocht; run; stormaanval; stormloop; strooptocht | |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clean out | uitplunderen; uitschudden | ledigen; leeghalen; leegmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; stalmesten; uithalen; uitmesten; uitruimen |
fleece | uitplunderen; uitschudden | ontvellen; stropen |
loot | leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen | leegplunderen; leegroven; leegstelen; plunderen |
pillage | leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen | |
plunder | leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen | beroven; roven |
raid | leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen | aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; overvallen |
strip | uitplunderen; uitschudden | beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; ontdoen van; ontvellen; strippen; stropen; uitbuiten |
take someone to the cleaner's | uitplunderen; uitschudden |