Dutch
Detailed Translations for uitwoeden from Dutch to English
uitwoeden:
-
uitwoeden (uitrazen)
-
uitwoeden (tot bedaren komen; wegsterven; verflauwen; luwen)
Conjugations for uitwoeden:
o.t.t.
- woed uit
- woedt uit
- woedt uit
- woeden uit
- woeden uit
- woeden uit
o.v.t.
- woedde uit
- woedde uit
- woedde uit
- woedden uit
- woedden uit
- woedden uit
v.t.t.
- heb uitgewoed
- hebt uitgewoed
- heeft uitgewoed
- hebben uitgewoed
- hebben uitgewoed
- hebben uitgewoed
v.v.t.
- had uitgewoed
- had uitgewoed
- had uitgewoed
- hadden uitgewoed
- hadden uitgewoed
- hadden uitgewoed
o.t.t.t.
- zal uitwoeden
- zult uitwoeden
- zal uitwoeden
- zullen uitwoeden
- zullen uitwoeden
- zullen uitwoeden
o.v.t.t.
- zou uitwoeden
- zou uitwoeden
- zou uitwoeden
- zouden uitwoeden
- zouden uitwoeden
- zouden uitwoeden
en verder
- ben uitgewoed
- bent uitgewoed
- is uitgewoed
- zijn uitgewoed
- zijn uitgewoed
- zijn uitgewoed
diversen
- woed uit!
- woedt uit!
- uitgewoed
- uitwoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze