Dutch
Detailed Translations for uitzingen from Dutch to English
uitzingen:
Conjugations for uitzingen:
o.t.t.
- zing uit
- zingt uit
- zingt uit
- zingen uit
- zingen uit
- zingen uit
o.v.t.
- zong uit
- zong uit
- zong uit
- zongen uit
- zongen uit
- zongen uit
v.t.t.
- heb uitgezongen
- hebt uitgezongen
- heeft uitgezongen
- hebben uitgezongen
- hebben uitgezongen
- hebben uitgezongen
v.v.t.
- had uitgezongen
- had uitgezongen
- had uitgezongen
- hadden uitgezongen
- hadden uitgezongen
- hadden uitgezongen
o.t.t.t.
- zal uitzingen
- zult uitzingen
- zal uitzingen
- zullen uitzingen
- zullen uitzingen
- zullen uitzingen
o.v.t.t.
- zou uitzingen
- zou uitzingen
- zou uitzingen
- zouden uitzingen
- zouden uitzingen
- zouden uitzingen
en verder
- ben uitgezongen
- bent uitgezongen
- is uitgezongen
- zijn uitgezongen
- zijn uitgezongen
- zijn uitgezongen
diversen
- zing uit!
- zingt uit!
- uitgezongen
- uitzingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze