Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. vasthouden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vasthoudt from Dutch to English

vasthouden:

vasthouden [znw.] noun

  1. vasthouden (houden)
    the holding; the preserving

vasthouden verb (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)

  1. vasthouden (niet laten gaan)
    to retain; to hold; to keep; don't let go of
  2. vasthouden (detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden)
    to detain
    • detain verb (detains, detained, detaining)
  3. vasthouden (vastklemmen; knellen; vastknellen)
    to clamp; to oppress; to gag
    • clamp verb (clamps, clamped, clamping)
    • oppress verb (oppresses, oppressed, oppressing)
    • gag verb (gags, gagged, gagging)

Conjugations for vasthouden:

o.t.t.
  1. houd vast
  2. houdt vast
  3. houdt vast
  4. houden vast
  5. houden vast
  6. houden vast
o.v.t.
  1. hield vast
  2. hield vast
  3. hield vast
  4. hielden vast
  5. hielden vast
  6. hielden vast
v.t.t.
  1. heb vastgehouden
  2. hebt vastgehouden
  3. heeft vastgehouden
  4. hebben vastgehouden
  5. hebben vastgehouden
  6. hebben vastgehouden
v.v.t.
  1. had vastgehouden
  2. had vastgehouden
  3. had vastgehouden
  4. hadden vastgehouden
  5. hadden vastgehouden
  6. hadden vastgehouden
o.t.t.t.
  1. zal vasthouden
  2. zult vasthouden
  3. zal vasthouden
  4. zullen vasthouden
  5. zullen vasthouden
  6. zullen vasthouden
o.v.t.t.
  1. zou vasthouden
  2. zou vasthouden
  3. zou vasthouden
  4. zouden vasthouden
  5. zouden vasthouden
  6. zouden vasthouden
en verder
  1. ben vastgehouden
  2. bent vastgehouden
  3. is vastgehouden
  4. zijn vastgehouden
  5. zijn vastgehouden
  6. zijn vastgehouden
diversen
  1. houd vast!
  2. houdt vast!
  3. vastgehouden
  4. vasthoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vasthouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
clamp klamp; klem; klemhaak; koeklauw; kram; lijmtang
gag canard; grap; grol; kwinkslag; scherts
hold bak; barrel; beetnemen; beetpakken; emmer; fust; greep; houdgreep; kuip; pot; scheepsruim; teil; ton; vastpakken; vat
holding houden; vasthouden
preserving houden; vasthouden
VerbRelated TranslationsOther Translations
clamp knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; krammen; met een kram vastmaken; vastklampen; vastpakken
detain detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden aanhouden; arresteren; gevangen houden; gevangen zetten; gevangennemen; in de cel zetten; inrekenen; interneren; isoleren; oppakken; opsluiten; vastzetten
don't let go of niet laten gaan; vasthouden
gag knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beklemmen; benauwen
hold niet laten gaan; vasthouden aanhouden; arresteren; beethouden; beseffen; doorzien; gevangennemen; handhaven; in de cel zetten; inrekenen; inzien; onderkennen; oppakken; opsluiten; realiseren; stand houden; vastzetten; wachten
keep niet laten gaan; vasthouden behouden; bewaren; conserveren; erbij houden; in blik conserveren; inblikken; inmaken
oppress knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen beangstigen; beklemmen; benauwen; verdrukken
retain niet laten gaan; vasthouden behouden

Wiktionary Translations for vasthouden:

vasthouden
  1. to hold, grasp, or grip
verb
  1. to detain
  2. to grasp
  3. To hold, be attached, or devoted

Cross Translation:
FromToVia
vasthouden hold; hang onto; retain; keep; maintain; have tenir — Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.

External Machine Translations: