Dutch
Detailed Translations for verdragend from Dutch to English
verdragend:
-
verdragend (uithoudend)
Translation Matrix for verdragend:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hold out | voorspiegelen | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
enduring | uithoudend; verdragend | lijdend |
persistent | uithoudend; verdragend | aanhoudend; aldoor; almaar; altijddurend; bokkig; constant; continue; de hele tijd; doorlopend; dwars; eeuwig; gedurig; hardnekkig; koppig; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; steeds; stijfhoofdig; telkens; vasthoudend; volhardend; voortdurend; weerbarstig; weerspannig |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
hold out | uithoudend; verdragend |
verdragend form of verdragen:
Conjugations for verdragen:
o.t.t.
- verdraag
- verdraagt
- verdraagt
- verdragen
- verdragen
- verdragen
o.v.t.
- verdroeg
- verdroeg
- verdroeg
- verdroegen
- verdroegen
- verdroegen
v.t.t.
- heb verdragen
- hebt verdragen
- heeft verdragen
- hebben verdragen
- hebben verdragen
- hebben verdragen
v.v.t.
- had verdragen
- had verdragen
- had verdragen
- hadden verdragen
- hadden verdragen
- hadden verdragen
o.t.t.t.
- zal verdragen
- zult verdragen
- zal verdragen
- zullen verdragen
- zullen verdragen
- zullen verdragen
o.v.t.t.
- zou verdragen
- zou verdragen
- zou verdragen
- zouden verdragen
- zouden verdragen
- zouden verdragen
diversen
- verdraag!
- verdraagt!
- verdragen
- verdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verdragen:
Wiktionary Translations for verdragen:
verdragen
Cross Translation:
verb
verdragen
-
bestand zijn tegen
- verdragen → endure
verb
-
to tolerate something
-
be patient with
-
put up with
-
to tolerate
-
to endure
-
to allow without interference
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verdragen | → endure; abide; bear; put up with; suffer; sustain; ail | ↔ endurer — souffrir, supporter avec fermeté, constance. |
• verdragen | → receive; accredit; abide; put up with; sustain | ↔ souffrir — sentir de la douleur. |
• verdragen | → endure; put up with; tolerate; abide; brook; condone; stand; stomach | ↔ tolérer — supporter. |