Noun | Related Translations | Other Translations |
mess up
|
|
geflikflooi; gerotzooi
|
ruin
|
|
bouwval; debacle; ondergang; ruïne; teloorgang; tenondergang; val; vervallen gebouw
|
upset
|
|
schrik; verbijstering
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
botch up
|
bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
|
|
foul up
|
bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken
|
|
mess up
|
bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
|
doorelkaar liggen
|
muck up
|
bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
|
aanklooien; klooien; rotzooien
|
ruin
|
bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken
|
afbreken; iets vergallen; ruineren; slopen; te gronde richten; verknoeien; vernielen; vernietigen; verwoesten
|
spoil
|
bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
|
aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; iets bederven; rotten; vergaan; vergallen; verkankeren; verknoeien; verloederen; verpesten; verrotten; verslonzen; vertroetelen; verwennen; wegrotten
|
upset
|
bederven; in de war sturen; nekken; ruïneren; verzieken
|
dwarsbomen; dwarsliggen; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; tegenwerken; verstoren; vertoornen
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
upset
|
|
boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; geschokt; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; van streek; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest
|