Dutch
Detailed Translations for verzuchten from Dutch to English
verzuchten:
-
verzuchten (zucht slaken; zuchten)
Conjugations for verzuchten:
o.t.t.
- verzucht
- verzucht
- verzucht
- verzuchten
- verzuchten
- verzuchten
o.v.t.
- verzuchtte
- verzuchtte
- verzuchtte
- verzuchtten
- verzuchtten
- verzuchtten
v.t.t.
- heb verzucht
- hebt verzucht
- heeft verzucht
- hebben verzucht
- hebben verzucht
- hebben verzucht
v.v.t.
- had verzucht
- had verzucht
- had verzucht
- hadden verzucht
- hadden verzucht
- hadden verzucht
o.t.t.t.
- zal verzuchten
- zult verzuchten
- zal verzuchten
- zullen verzuchten
- zullen verzuchten
- zullen verzuchten
o.v.t.t.
- zou verzuchten
- zou verzuchten
- zou verzuchten
- zouden verzuchten
- zouden verzuchten
- zouden verzuchten
diversen
- verzucht!
- verzucht!
- verzucht
- verzuchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verzuchten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sigh | ademstoot; diepe zucht; kleine windvlaag; verzuchting; zucht; zuchtje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
heave a sigh | verzuchten; zucht slaken; zuchten | |
sigh | verzuchten; zucht slaken; zuchten |