Dutch
Detailed Translations for voortbrengend from Dutch to English
voortbrengen:
-
voortbrengen (vervaardigen; produceren; maken; fabriceren)
-
voortbrengen (telen; kweken; fokken; genereren; verbouwen; procreëren; planten; aankweken; aanplanten; opkweken)
-
voortbrengen (baren; bevallen; ter wereld brengen)
to give birth; to bring a child into the world; to bring forth; to litter; to calve; bred; to give birth to-
bring a child into the world verb (brings a child into the world, brought a child into the world, bringing a child into the world)
-
bred verb
Conjugations for voortbrengen:
o.t.t.
- breng voort
- brengt voort
- brengt voort
- brengen voort
- brengen voort
- brengen voort
o.v.t.
- bracht voort
- bracht voort
- bracht voort
- brachten voort
- brachten voort
- brachten voort
v.t.t.
- heb voortgebracht
- hebt voortgebracht
- heeft voortgebracht
- hebben voortgebracht
- hebben voortgebracht
- hebben voortgebracht
v.v.t.
- had voortgebracht
- had voortgebracht
- had voortgebracht
- hadden voortgebracht
- hadden voortgebracht
- hadden voortgebracht
o.t.t.t.
- zal voortbrengen
- zult voortbrengen
- zal voortbrengen
- zullen voortbrengen
- zullen voortbrengen
- zullen voortbrengen
o.v.t.t.
- zou voortbrengen
- zou voortbrengen
- zou voortbrengen
- zouden voortbrengen
- zouden voortbrengen
- zouden voortbrengen
diversen
- breng voort!
- brengt voort!
- voortgebracht
- voortbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze