Summary
Dutch
Detailed Translations for vullend from Dutch to English
vullend:
Translation Matrix for vullend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
filling | opvulling; opvulsel; tandvulling; vulling; vulsel; vulstof | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
filling | vullend | machtig; moeilijk verteerbaar; slecht verteerbaar; zwaar |
vullend form of vullen:
-
vullen (volstorten; volplempen; volmaken)
-
vullen (volschenken)
-
vullen (bijvullen)
-
vullen (opvullen)
-
vullen (volgooien; volgieten)
Conjugations for vullen:
o.t.t.
- vul
- vult
- vult
- vullen
- vullen
- vullen
o.v.t.
- vulde
- vulde
- vulde
- vulden
- vulden
- vulden
v.t.t.
- heb gevuld
- hebt gevuld
- heeft gevuld
- hebben gevuld
- hebben gevuld
- hebben gevuld
v.v.t.
- had gevuld
- had gevuld
- had gevuld
- hadden gevuld
- hadden gevuld
- hadden gevuld
o.t.t.t.
- zal vullen
- zult vullen
- zal vullen
- zullen vullen
- zullen vullen
- zullen vullen
o.v.t.t.
- zou vullen
- zou vullen
- zou vullen
- zouden vullen
- zouden vullen
- zouden vullen
diversen
- vul!
- vult!
- gevuld
- vullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vullen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fill up | aanvulling; completering; supplement; suppletie; voltooiing | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fill | bijvullen; farceren; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen | beslaan; ruimte innemen; verzadigen; volpompen; zich de buik vol eten |
fill in | volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen | dichtgooien |
fill up | bijvullen; opvullen; volmaken; volplempen; volstorten; vullen | aanvullen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; completeren; dichtgooien; gaten dichten; stoppen; tanken; toevoegen; vol maken; voltallig maken |
inflate | volschenken; vullen | |
top up | bijvullen; vullen |
Related Definitions for "vullen":
Wiktionary Translations for vullen:
vullen
Cross Translation:
verb
vullen
-
vol maken
- vullen → fill
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vullen | → fill | ↔ plombieren — veraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen |
• vullen | → fill; fill in; fill up; imbue; permeate; complete; complement; consummate; finish | ↔ compléter — rendre complet. |
• vullen | → pad; stuff; upholster | ↔ rembourrer — garnir de bourre, de laine, de crin, etc. |