Summary
Dutch to English: more detail...
- was:
- zijn:
- wassen:
-
Wiktionary:
- was → wax, wash, laundry, waxing, rising, dope
- was → wax, laundry
- zijn → be, have, been, kowtow, do, conflict, clam up, belong, bear, absent, suffice, there be
- zijn → his
- zijn → one's, its, his
- zijn → severance
- zijn → be, exist, his, her, its, account, for, answer, something, accountable, in charge, of, responsible, draw, there be
- wassen → wash, grow, wax, clean
- wassen → wax
- wassen → wax
- wassen → augment, grow, rise, heighten, raise, amplify, accrue, enlarge, aggrandize, magnify, step up, wax, grow up, mount, wash, launder, mix, blend, mingle, shuffle, return, turn over, turn around, turn round, inside out, turn, revolve, whirl, relay, resend, send back, invert, reverse
Dutch
Detailed Translations for was from Dutch to English
was:
Translation Matrix for was:
Noun | Related Translations | Other Translations |
laundry | was; wasgoed |
Related Words for "was":
Wiktionary Translations for was:
was
Cross Translation:
noun
was
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• was | → wax | ↔ Wachs — Chemie: Ester aus Fettsäuren und langkettigen Alkoholenvergleiche Wikipedia|Wachs#Wachsarten|Wachs |
• was | → laundry | ↔ Wäsche — Plural ungebräuchlich: Gesamtheit mehrerer Kleidungs- und Textilstücke, die kürzlich gewaschen wurden oder gewaschen werden sollen |
• was | → wax | ↔ cire — matière mou, très fusible et jaunâtre, avec laquelle les abeilles construire les gâteaux de leurs ruches et qu’on emploie à différents usages, dans les arts, dans l’économie domestique, etc. |
was form of zijn:
-
zijn (zich bevinden; uithangen)
-
zijn (bestaan; leven; existeren)
-
zijn
Conjugations for zijn:
o.t.t.
- ben
- bent
- is
- zijn
- zijn
- zijn
o.v.t.
- was
- was
- was
- waren
- waren
- waren
v.t.t.
- ben geweest
- bent geweest
- is geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
v.v.t.
- was geweest
- was geweest
- was geweest
- waren geweest
- waren geweest
- waren geweest
o.t.t.t.
- zal zijn
- zult zijn
- zal zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
o.v.t.t.
- zou zijn
- zou zijn
- zou zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
diversen
- wees!
- zijt!
- geweest
- zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zijn (existentie; leven; bestaan)
Translation Matrix for zijn:
Noun | Related Translations | Other Translations |
being | bestaan; existentie; leven; zijn | individu; mens; persoon; sterveling; wezen |
existence | bestaan; existentie; leven; zijn | |
life | bestaan; existentie; leven; zijn | bestendigheid; duurzaamheid; levensduur; levensproces; leventje |
path of life | bestaan; existentie; leven; zijn | levensgeschiedenis; levensloop; levenswandel; levensweg |
Verb | Related Translations | Other Translations |
be | uithangen; zich bevinden; zijn | bevinden; boetseren; modelleren; vorm geven; vormen; zich bevinden |
dwell | uithangen; zich bevinden; zijn | |
exist | bestaan; existeren; leven; zijn | |
hang out | uithangen; zich bevinden; zijn | naar buiten hangen; uithangen |
reside | uithangen; zich bevinden; zijn | bewonen; gevestigd zijn; gezeten zijn; leven; logeren; resideren; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen; zetelen |
- | wezen | |
Other | Related Translations | Other Translations |
his | zijne | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
being | zijnd | |
his | zijn | |
its | zijn | |
one's | zijn |
Related Words for "zijn":
Synonyms for "zijn":
Related Definitions for "zijn":
Wiktionary Translations for zijn:
zijn
Cross Translation:
verb
zijn
-
bestaan
- zijn → be
-
zich bevinden.
- zijn → be
-
gelijk zijn aan.
- zijn → be
-
tot de groep behoren van
- zijn → be
-
de eigenschap hebben.
- zijn → have
-
+ te: verplichting
- zijn → be
-
+ te: mogelijkheid
- zijn → be
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
- zijn → have
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
-
derde persoon enkelvoud m/o
- zijn → his
en-pron
verb
-
act submissively
- kowtow → onderdanig; zijn; aanpassen; zich
-
auxiliary used in forming the perfect and the past perfect tenses
-
be exhausted, finished, ready
-
be at odds (with)
-
become silent
-
be the property of
-
be in a specific direction
-
be equipped with
-
used to indicate weather, air quality, or the like
-
(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs
-
used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase
-
used to connect a noun to an adjective that describes it
-
used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative
-
used to indicate that the subject and object are the same
-
elliptical form of "be here", or similar
-
exist
-
occur, take place
- be → zijn; plaatsvinden
-
occupy a place
-
-
-
be enough, sufficient, adequate
-
to exist
-
act of severing
- severance → scheiding; lossnijden; los; zijn
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zijn | → be | ↔ geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein |
• zijn | → be | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• zijn | → be | ↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden |
• zijn | → exist | ↔ sein — existieren |
• zijn | → his; her; its | ↔ sein — eine Form des Possessivpronomens „sein, seine, sein“: drückt das Eigentum, den Besitz einer Person an einer Sache oder Person aus, beziehungsweise umgekehrt die Zugehörigkeit |
• zijn | → account; for; answer; something; be; accountable; in charge; of; responsible; draw | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
• zijn | → there be | ↔ y avoir — Exister, être présent, se passer |
• zijn | → be | ↔ être — Verbe |
was form of wassen:
Conjugations for wassen:
o.t.t.
- was
- wast
- wast
- wassen
- wassen
- wassen
o.v.t.
- waste
- waste
- waste
- wasten
- wasten
- wasten
v.t.t.
- heb gewassen
- hebt gewassen
- heeft gewassen
- hebben gewassen
- hebben gewassen
- hebben gewassen
v.v.t.
- had gewassen
- had gewassen
- had gewassen
- hadden gewassen
- hadden gewassen
- hadden gewassen
o.t.t.t.
- zal wassen
- zult wassen
- zal wassen
- zullen wassen
- zullen wassen
- zullen wassen
o.v.t.t.
- zou wassen
- zou wassen
- zou wassen
- zouden wassen
- zouden wassen
- zouden wassen
diversen
- was!
- wast!
- gewassen
- wassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wassen:
Related Words for "wassen":
Related Definitions for "wassen":
Wiktionary Translations for wassen:
wassen
Cross Translation:
verb
wassen
verb
-
(intransitive) to become bigger
-
(transitive) to remove dirt from a place or object
-
to clean with water
-
apply wax to
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wassen | → augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax | ↔ augmenter — rendre une quantité plus grande. |
• wassen | → grow up; grow; accrue; wax; mount; aggrandize | ↔ grandir — intransitif|fr devenir plus grand. |
• wassen | → wash; launder | ↔ laver — nettoyer avec de l’eau, pure ou additionnée de savon ou de lessive, ou, avec tout autre liquide. |
• wassen | → mix; blend; mingle; shuffle | ↔ mélanger — Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout |
• wassen | → return; turn over; turn around; turn round; inside out; turn; revolve; whirl; relay; resend; send back; blend; mingle; mix; shuffle; invert; reverse | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |