Dutch

Detailed Translations for wees from Dutch to English

wees:

wees [de ~] noun

  1. de wees (weeskind)
    the orphan child
  2. de wees
    the orphan
  3. de wees
    the orphan
    – A member of a mirrored volume or a RAID-5 volume that has failed due to a severe cause, such as a loss of power or a complete hard-disk head failure. When this happens, the fault-tolerant driver determines that it can no longer use the orphaned member and directs all new reads and writes to the remaining members of the fault-tolerant volume. 1

Translation Matrix for wees:

NounRelated TranslationsOther Translations
orphan wees
orphan child wees; weeskind

Related Words for "wees":


Wiktionary Translations for wees:

wees
noun
  1. (minderjarige) persoon wiens vader en/of moeder is gestorven
wees
noun
  1. person whose (parent or) parents have died

Cross Translation:
FromToVia
wees orphan orphelinenfant qui a perdre son père et sa mère.

wees form of wee:

wee [de ~] noun

  1. de wee (perswee)
    the contraction; the woe; the labour pain

wee adj

  1. wee (bleekjes; zwak; ziekelijk; )
    weak; feeble; frail; pale; sick; faint; wan
  2. wee (helaas; och)
    ah

Translation Matrix for wee:

NounRelated TranslationsOther Translations
contraction perswee; wee
faint bedwelming; flauwte; versuffing; zwijm
labour pain perswee; wee convulsie; kramp; samentrekking; stuip; stuiptrekking
woe perswee; wee
VerbRelated TranslationsOther Translations
faint flauwvallen; in katzwijm vallen; wegraken; zwijmelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
faint bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak afgedempt; bleek; flauw; flauwtjes; flets; gedempt; halfluid; laf; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; slap; slapjes; vaag; vagelijk; verschoten; wazig; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
feeble bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; slap; slapjes; smakeloos; stijlloos; zwak; zwakjes
frail bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; onsolide; slap; slapjes; teder; teer; tenger; zwak
pale bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
sick bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak beu; gruwelijk; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; pathologisch; spuugmisselijk; spuugzat; ziekelijk
wan bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
weak bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak karakterloos; krachteloos; slap; slapjes; week; zonder karakter; zwak
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ah helaas; och; wee ach; toe

Related Words for "wee":

  • weeheid, ween, wees, weetje, weetjes

Wiktionary Translations for wee:

wee
noun
  1. samentrekking bij geboorte
adjective
  1. kondigt rampspoed aan
wee
noun
  1. painful shortening of the uterine muscles

Cross Translation:
FromToVia
wee labour pain Wehemeist im Plural: Kontraktion der Gebärmutter während der Geburt
wee shrinkage contraction — physique|fr resserrement, par opposition à dilatation.
wee pain; ache; distress; soreness douleurimpression de souffrance, état pénible produire par un mal physique.

wijzen:

wijzen verb (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)

  1. wijzen (attenderen)
    draw attention to; to point out; to indicate; to point; to signal; to show
    • point out verb (points out, pointed out, pointing out)
    • indicate verb (indicates, indicated, indicating)
    • point verb (points, pointed, pointing)
    • signal verb (signals, signalled, signalling)
    • show verb (shows, showed, showing)
  2. wijzen (iets aanwijzen; aanduiden; indiceren; aangeven)
    to indicate; to point out; to define; to pinpoint; to point to; to show; to point
    • indicate verb (indicates, indicated, indicating)
    • point out verb (points out, pointed out, pointing out)
    • define verb (defines, defined, defining)
    • pinpoint verb (pinpoints, pinpointed, pinpointing)
    • point to verb (points to, pointed out, pointing out)
    • show verb (shows, showed, showing)
    • point verb (points, pointed, pointing)

Conjugations for wijzen:

o.t.t.
  1. wijs
  2. wijst
  3. wijst
  4. wijzen
  5. wijzen
  6. wijzen
o.v.t.
  1. wees
  2. wees
  3. wees
  4. wezen
  5. wezen
  6. wezen
v.t.t.
  1. heb gewezen
  2. hebt gewezen
  3. heeft gewezen
  4. hebben gewezen
  5. hebben gewezen
  6. hebben gewezen
v.v.t.
  1. had gewezen
  2. had gewezen
  3. had gewezen
  4. hadden gewezen
  5. hadden gewezen
  6. hadden gewezen
o.t.t.t.
  1. zal wijzen
  2. zult wijzen
  3. zal wijzen
  4. zullen wijzen
  5. zullen wijzen
  6. zullen wijzen
o.v.t.t.
  1. zou wijzen
  2. zou wijzen
  3. zou wijzen
  4. zouden wijzen
  5. zouden wijzen
  6. zouden wijzen
diversen
  1. wijs!
  2. wijst!
  3. gewezen
  4. wijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wijzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
point point; pointe; punt
show demonstratie; expositie; happening; laten zien; opvoering; parade; performance; show; staatsie; tentoonstelling; toneelavond; uiterlijk vertoon; uitstalling; vertoning; voorstelling
signal geluidssein; geluidssignaal; sein; signaal; teken; wenk
VerbRelated TranslationsOther Translations
define aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; beschrijven; definiëren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; mededelen; nader omschrijven; omlijnen; omschrijven; preciseren; typeren; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen
draw attention to attenderen; wijzen
indicate aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen bewust maken; duiden op; informeren; kennisgeven van; wijzen naar; wijzen op; zeggen
pinpoint aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
point aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aanwijzen; spitsen; wijzen naar
point out aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen bewust maken; informeren; kennisgeven van; zeggen
point to aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen duiden op; wijzen op
show aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen etaleren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; openbaren; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; wijzen naar; zich uiten
signal attenderen; wijzen bekrachtigen; bemerken; bestempelen; certificeren; gewaarworden; merken; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; waarmerken; waarnemen

Related Words for "wijzen":


Related Definitions for "wijzen":

  1. aanwijzingen vormen dat het zo is2
    • alles wijst erop dat hij gelijk heeft2
  2. hem duidelijk maken waar het is of hoe het moet2
    • hij wijst hem de weg naar zee2
  3. je hand of arm in die richting houden2
    • hij wijst naar de boot in de verte2
  4. zijn aandacht erop vestigen2
    • ik wijs erop dat u de aanvraag volgende week in moet leveren2

Wiktionary Translations for wijzen:

wijzen
verb
  1. (inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden
wijzen
verb
  1. to extend finger

Cross Translation:
FromToVia
wijzen point weisen — auf etwas zeigen
wijzen show weisen — jemandem etwas zeigen
wijzen designate; appoint; denote; mark; motion; show; indicate; point out; demonstrate; display; manifest; suggest; connote; choose; elect; pick out; opt désigner — Traduction à trier
wijzen indicate; show; point out; demonstrate; display; manifest; suggest; connote; denote indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
wijzen show; point; indicate; point out; demonstrate; display; manifest montrerfaire voir ; exposer aux regards.

External Machine Translations:

Related Translations for wees