Summary
Dutch
Detailed Translations for woeden from Dutch to English
woeden:
-
woeden (razen; tekeergaan)
Conjugations for woeden:
o.t.t.
- woed
- woedt
- woedt
- woeden
- woeden
- woeden
o.v.t.
- woedde
- woedde
- woedde
- woedden
- woedden
- woedden
v.t.t.
- heb gewoed
- hebt gewoed
- heeft gewoed
- hebben gewoed
- hebben gewoed
- hebben gewoed
v.v.t.
- had gewoed
- had gewoed
- had gewoed
- hadden gewoed
- hadden gewoed
- hadden gewoed
o.t.t.t.
- zal woeden
- zult woeden
- zal woeden
- zullen woeden
- zullen woeden
- zullen woeden
o.v.t.t.
- zou woeden
- zou woeden
- zou woeden
- zouden woeden
- zouden woeden
- zouden woeden
diversen
- woed!
- woedt!
- gewoed
- woedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for woeden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rage | dolheid; furie; giftigheid; kwaadheid; manie; pathologische opgewondenheid; rage; razernij; toorn; verbolgenheid; woede | |
storm | hevige wind; hondenweer; noodweer; stormwind; wind | |
thunder | donder; donderslagen; gedonder | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
rage | razen; tekeergaan; woeden | blaffen; brullen; bulderen; daveren; donderen; fulmineren; ketteren; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren; vuilbekken |
storm | razen; tekeergaan; woeden | aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; donderen; fulmineren; haasten; jachten; ketteren; overvallen; razen; spoeden; stormlopen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; tot spoed aanzetten; uit de slof schieten; uitvaren |
thunder | razen; tekeergaan; woeden | daveren; denderen; donderen; dreunen; flitsen; fulmineren; lichten; onweren; oplichten; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitvaren |