Dutch
Detailed Translations for wrik from Dutch to English
wrikken:
-
wrikken (wriggelen)
-
wrikken
Conjugations for wrikken:
o.t.t.
- wrik
- wrikt
- wrikt
- wrikken
- wrikken
- wrikken
o.v.t.
- wrikte
- wrikte
- wrikte
- wrikten
- wrikten
- wrikten
v.t.t.
- heb gewrikt
- hebt gewrikt
- heeft gewrikt
- hebben gewrikt
- hebben gewrikt
- hebben gewrikt
v.v.t.
- had gewrikt
- had gewrikt
- had gewrikt
- hadden gewrikt
- hadden gewrikt
- hadden gewrikt
o.t.t.t.
- zal wrikken
- zult wrikken
- zal wrikken
- zullen wrikken
- zullen wrikken
- zullen wrikken
o.v.t.t.
- zou wrikken
- zou wrikken
- zou wrikken
- zouden wrikken
- zouden wrikken
- zouden wrikken
diversen
- wrik!
- wrikt!
- gewrikt
- wrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wrikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
lever | breekijzer; dommekracht; handspaak; hefboom; hijsarm; kaapstanderpaal; koevoet; lichter | |
wrench | sleutel; tool | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
lever | wriggelen; wrikken | vijzelen |
wrench | wriggelen; wrikken | ontwrichten; uitwringen; verstuiken; verzwikken; wringen; zich wringen; zwikken |
Wiktionary Translations for wrikken:
wrikken
verb
-
to move with a lever; to force up or open; to pry
-
use leverage to open or widen
- pry → priemen; wrikken; openwrikken