Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zout:
  2. zouten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zout from Dutch to English

zout:

zout [het ~] noun

  1. het zout
    the table salt
  2. het zout
    the salt

zout adj

  1. zout (zoutig)
    salty

Translation Matrix for zout:

NounRelated TranslationsOther Translations
salt zout zeebonk
table salt zout keukenzout; tafelzout
VerbRelated TranslationsOther Translations
salt inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; pekelen; zouten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
salt gepekeld; gezouten
salty zout; zoutig hartig; zout bevattend; zouthoudend; zoutig

Related Words for "zout":

  • zoutheid, zoutten, zouten, zouter, zoutere, zoutst, zoutste, zoutje, zoute

Antonyms for "zout":


Related Definitions for "zout":

  1. kleine witte korreltjes die de smaak van het eten versterken1
    • er moet wat zout bij de aardappels1
  2. met zout erin of erop1
    • zeewater heeft een zoute smaak1

Wiktionary Translations for zout:

zout
noun
  1. alledaagse naam voor keukenzout
adjective
  1. zout bevattend of zout smakend
zout
noun
  1. sodium chloride
  2. compound of an acid and a base
adjective
  1. salty
  2. saline
  3. tasting of salt
  4. containing salt

Cross Translation:
FromToVia
zout salt Salzohne Plural: Natriumchlorid, Kochsalz
zout salt sel — Nom courant du chlorure de sodium, substance sec, friable, soluble dans l’eau, que l’on extraire de la mer, de sources salées, de mines, et dont on se servir surtout pour assaisonner les aliments.

zouten:

zouten verb (zout, zoutte, zoutten, gezouten)

  1. zouten
    to pickle; to salt
    • pickle verb (pickles, pickled, pickling)
    • salt verb (salts, salted, salting)

Conjugations for zouten:

o.t.t.
  1. zout
  2. zout
  3. zout
  4. zouten
  5. zouten
  6. zouten
o.v.t.
  1. zoutte
  2. zoutte
  3. zoutte
  4. zoutten
  5. zoutten
  6. zoutten
v.t.t.
  1. heb gezouten
  2. hebt gezouten
  3. heeft gezouten
  4. hebben gezouten
  5. hebben gezouten
  6. hebben gezouten
v.v.t.
  1. had gezouten
  2. had gezouten
  3. had gezouten
  4. hadden gezouten
  5. hadden gezouten
  6. hadden gezouten
o.t.t.t.
  1. zal zouten
  2. zult zouten
  3. zal zouten
  4. zullen zouten
  5. zullen zouten
  6. zullen zouten
o.v.t.t.
  1. zou zouten
  2. zou zouten
  3. zou zouten
  4. zouden zouten
  5. zouden zouten
  6. zouden zouten
diversen
  1. zout!
  2. zout!
  3. gezouten
  4. zoutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zouten:

NounRelated TranslationsOther Translations
pickle augurk; zure bom
salt zeebonk; zout
VerbRelated TranslationsOther Translations
pickle zouten conserveren; inleggen; inmaken; inpekelen; inzouten; marineren; opzouten; pekelen; toebereiden
salt zouten inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; pekelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
salt gepekeld; gezouten

Related Words for "zouten":


Wiktionary Translations for zouten:

zouten
verb
  1. eerste betekenisomschrijving
zouten
verb
  1. add salt to

Cross Translation:
FromToVia
zouten corn saler — (cuisine) assaisonner avec du sel.

Related Translations for zout