Dutch
Detailed Translations for zwikken from Dutch to English
zwikken:
-
zwikken (verstuiken; ontwrichten; verzwikken)
Conjugations for zwikken:
o.t.t.
- zwik
- zwikt
- zwikt
- zwikken
- zwikken
- zwikken
o.v.t.
- zwikte
- zwikte
- zwikte
- zwikten
- zwikten
- zwikten
v.t.t.
- heb gezwikt
- hebt gezwikt
- heeft gezwikt
- hebben gezwikt
- hebben gezwikt
- hebben gezwikt
v.v.t.
- had gezwikt
- had gezwikt
- had gezwikt
- hadden gezwikt
- hadden gezwikt
- hadden gezwikt
o.t.t.t.
- zal zwikken
- zult zwikken
- zal zwikken
- zullen zwikken
- zullen zwikken
- zullen zwikken
o.v.t.t.
- zou zwikken
- zou zwikken
- zou zwikken
- zouden zwikken
- zouden zwikken
- zouden zwikken
diversen
- zwik!
- zwikt!
- gezwikt
- zwikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sprain | spierverrekking; verstuiking | |
wrench | sleutel; tool | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sprain | ontwrichten; verstuiken; verzwikken; zwikken | |
wrench | ontwrichten; verstuiken; verzwikken; zwikken | uitwringen; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen |
wrest from | ontwrichten; verstuiken; verzwikken; zwikken | ontworstelen; ontwringen; zich door te worstelen bevrijden |