Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. farceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for farceren from Dutch to Spanish

farceren:

farceren verb

  1. farceren (vullen; opvullen)

Translation Matrix for farceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
llenar aanplempen; aanvullen; volplempen; volstorten; volstorting
VerbRelated TranslationsOther Translations
llenar farceren; opvullen; vullen beslaan; bijschenken; bijtanken; bijvullen; plomberen; ruimte innemen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; volzetten; vullen
rellenar farceren; opvullen; vullen bijschenken; bijtanken; bijvullen; dichtgooien; invullen; ophogen; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volstorten; vullen

Wiktionary Translations for farceren:


Cross Translation:
FromToVia
farceren rellenar farcierenGastronomie: mit einer zuvor hergestellten Farce füllen