Dutch

Detailed Translations for licht from Dutch to Spanish

licht:


Translation Matrix for licht:

NounRelated TranslationsOther Translations
claro helderheid; klaarheid; lichtsterkte
llano laag; niveau; peil; plan; stand
AdverbRelated TranslationsOther Translations
fácilmente eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel gemakkelijk; grif; grifweg; met gemak; vlot
ModifierRelated TranslationsOther Translations
claro licht; niet donker 'tuurlijk; aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; allicht; begrepen; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; bijgevolg; blank; bleek; cru; direct; doorgrond; doorzien; duidelijk; dus; echt; eenduidig; flagrant; gevat; gewoonweg; helder; herkenbaar; heus; inzichtelijk; klaar; klaar als een klontje; klare; klinkklaar; kuis; lichtgevend; logisch; lumineus; natuurlijk; net; onbewimpeld; onbewolkt; ondubbelzinnig; ongelakt; onmiskenbaar; onomwonden; onontkomelijk; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; open; openhartig; openlijk; oprecht; overduidelijk; overzichtelijk; pips; pure; puur; recht door zee; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; ronduit; scherpzinnig; schoon; schrander; slim; snedig; uiteraard; uitgeslapen; vanzelfsprekend; verhelderend; verstaanbaar; vrij; vrijelijk; vrijuit; werkelijk; zeker; zo klaar als een klontje; zonder twijfel; zonneklaar; zuiver; zuivere
cómodo eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aangenaam; behaaglijk; comfortabel; fijn; geestig; geinig; gemakkelijk; geriefelijk; gerieflijk; gezellig; grappig; handzaam; huiselijk; knus; knusjes; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; lekker; leuk; lollig; plezant; plezierig; prettig
fácil eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet donker; niet moeilijk; simpel alledaags; als een kind; eenvoudig; gewoon; in een handomdraai; moeiteloos; natuurlijk; niets bijzonders; ongekunsteld; ordinair; probleemloos; vanzelf; zonder moeite
leve licht; lichtwegend; niet donker zacht; zacht aanvoelend
ligeramente licht; lichtwegend enigermate; enigszins; fladderig; iets; ietwat; lichtjes
ligero licht; lichtwegend; niet donker aangelengd; fris; frivool; hups; koel; lichtgewicht; lichtvaardig; lichtvoetig; lichtzinnig; los; losbandig; luchtig; niet vast; snelvoetig; vederlicht; verdund; wuft
llano licht; lichtwegend alledaags; diep; eenvoudig; gewoon; laag; laag liggend; natuurlijk; niets bijzonders; ongekunsteld; ordinair
luminoso licht; niet donker briljant; fenomenaal; geniaal; licht gevend; lichtend; lichtgevend; lumineus; schijnend; stralend
sencillo eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel argeloos; bescheiden; doodgewoon; eenvoudig; gemeen; goedgelovig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lichtgelovig; natuurlijk; naïef; nederig; niet hoogmoedig; niet voornaam; onedel; ongecompliceerd; ongedwongen; ongekunsteld; onopgemaakt; onopgesmukt; onvolwaardig; probleemloos; simpel; van eenvoudige komaf
simple eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel aan een kant beschrijfbaar; alledaags; argeloos; bescheiden; eenvoudig; eenzijdig; gewoon; leeghoofdig; naief; natuurlijk; naïef; nederig; niet hoogmoedig; niet voornaam; niets bijzonders; onbenullig; ongecompliceerd; ongekunsteld; onnozel; ordinair; probleemloos; simpel; van eenvoudige komaf
sin complicaciones eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel in een handomdraai; moeiteloos; vanzelf; zonder moeite
sin esfuerzo eenvoudig; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel in een handomdraai; moeiteloos; vanzelf; zonder moeite

Related Words for "licht":


Antonyms for "licht":


Related Definitions for "licht":

  1. dichter bij wit dan bij zwart1
    • geel is een lichte kleur1
  2. gemakkelijk of soepel1
    • deze fiets loopt erg licht1
  3. lamp1
    • wil jij het licht uitdoen?1
  4. waar alles heel goed te zien is1
    • dit is een lichte kamer met al die ramen1
  5. wat niet ernstig is1
    • hij heeft een lichte griep1
  6. wat uit de zon of uit een lamp straalt1
    • deze lamp geeft veel licht1
  7. wat weinig inspanning vraagt1
    • dat is een lichte opleiding1
  8. wat weinig weegt1
    • deze koffer kan ik wel dragen, hij is erg licht1

Wiktionary Translations for licht:

licht
noun
  1. Elektromagnetische golven
    • lichtluz
  2. lichtbron
    • lichtluz
adjective
  1. Helder van kleur
  2. van een gewicht
  3. van een gerecht
  4. Vertalingen: na te kijken en onderverdelen per verklaring

Cross Translation:
FromToVia
licht luz light — electromagnetic wave
licht luz light — source of light
licht luz light — spiritual truth
licht luminoso light — having light
licht claro light — pale in colour
licht liviano; ligero light — of low weight
licht ligero light — low in fat, calories, alcohol, salt, etc.
licht ligero; liviano; de poco peso leicht — ein geringes Gewicht habend
licht claro clair — Qui a l’éclat du jour, de la lumière.
licht débil; flojo faiblepersonne qui manquer de puissance, de ressources.
licht luz lumière — physique|fr radiation électromagnétique qui peut produire une sensation visuelle.
licht ligero; leve léger — Dont le poids est faible, qui ne pèse guère.
licht superficial; somero superficiel — Qui n’intéresser que la superficie, qui est uniquement en surface.

licht form of lichten:

lichten [de ~] noun, plural

  1. de lichten
    la luzes

Conjugations for lichten:

o.t.t.
  1. licht
  2. licht
  3. licht
  4. lichten
  5. lichten
  6. lichten
o.v.t.
  1. lichtte
  2. lichtte
  3. lichtte
  4. lichtten
  5. lichtten
  6. lichtten
v.t.t.
  1. heb gelicht
  2. hebt gelicht
  3. heeft gelicht
  4. hebben gelicht
  5. hebben gelicht
  6. hebben gelicht
v.v.t.
  1. had gelicht
  2. had gelicht
  3. had gelicht
  4. hadden gelicht
  5. hadden gelicht
  6. hadden gelicht
o.t.t.t.
  1. zal lichten
  2. zult lichten
  3. zal lichten
  4. zullen lichten
  5. zullen lichten
  6. zullen lichten
o.v.t.t.
  1. zou lichten
  2. zou lichten
  3. zou lichten
  4. zouden lichten
  5. zouden lichten
  6. zouden lichten
en verder
  1. is gelicht
  2. zijn gelicht
diversen
  1. licht!
  2. licht!
  3. gelicht
  4. lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lichten:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
extirpar afzetten; amputatie; amputeren; verwijderen; wegnemen
izar hijs
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
luzes lichten
quitar afzetten; amputatie; amputeren; ontnemen; verwijderen; wegnemen
subir opklimmen; oprijden; stijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
alborear licht worden; lichten aanbreken van de dag; dagen
alejarse afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
alzar buslichten; heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer licht worden; lichten aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
clarecer bliksemen; lichten; weerlichten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; lichter worden van kleur; omlijnen; oplichten
destellar flitsen; lichten; oplichten flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
disparar el flash flitsen; lichten; oplichten
distanciar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
elevar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen casseren; heffen; hijsen; hoger maken; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogvoeren; opheffen; ophijsen; ophogen; opvoeren; vergroten; verhogen
expulsar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken bannen; bezweren; demonteren; deporteren; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; opsturen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitbannen; uitdrijven; uiteen nemen; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verzenden; wegjagen; wegsturen; wegzenden
extirpar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitnemen; uitroeien; verdelgen; wegvagen
izar buslichten; lichten hieuwen; hieven; hijsen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; omhooghalen; omhoogrukken; ophijsen; takelen
levantar bliksemen; buslichten; heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen; weerlichten aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bouwen; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; motiveren; naar boven tillen; niet vasthouden; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
levantar a tiros bliksemen; lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken; weerlichten omhoogrukken
quitar afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afhelpen; afvegen; afwissen; beroven; beroven van; bevrijden van; depriveren; erafhalen; leegplunderen; loshalen; naar buiten halen; ontnemen; ontstelen; plunderen; reinigen; roven; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; te kort doen; uithalen; uitnemen; uitplunderen; wegsnijden; zuiveren
relampaguear flitsen; lichten; oplichten flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
relàmpaguear bliksemen; lichten; weerlichten
romper el día licht worden; lichten aanbreken van de dag; dagen
sacar lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; laten zien; leeghozen; leren; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; meekrijgen; meepikken; naar buiten halen; nadragen; nijpen; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; tornen; uithalen; uitscheppen; uittrekken; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
subir heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
timar heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; grijpen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen

Wiktionary Translations for lichten:


Cross Translation:
FromToVia
lichten iluminar light — to illuminate
lichten lucir luireémettre de la lumière.
lichten rielar; centellear; flamear; deflagrar scintillerbriller, jeter des éclats par intermittence.

Related Translations for licht