Dutch
Detailed Translations for projecteren from Dutch to Spanish
projecteren:
-
projecteren
Conjugations for projecteren:
o.t.t.
- projecteer
- projecteert
- projecteert
- projecteren
- projecteren
- projecteren
o.v.t.
- projecteerde
- projecteerde
- projecteerde
- projecteerden
- projecteerden
- projecteerden
v.t.t.
- heb geprojecteerd
- hebt geprojecteerd
- heeft geprojecteerd
- hebben geprojecteerd
- hebben geprojecteerd
- hebben geprojecteerd
v.v.t.
- had geprojecteerd
- had geprojecteerd
- had geprojecteerd
- hadden geprojecteerd
- hadden geprojecteerd
- hadden geprojecteerd
o.t.t.t.
- zal projecteren
- zult projecteren
- zal projecteren
- zullen projecteren
- zullen projecteren
- zullen projecteren
o.v.t.t.
- zou projecteren
- zou projecteren
- zou projecteren
- zouden projecteren
- zouden projecteren
- zouden projecteren
en verder
- ben geprojecteerd
- bent geprojecteerd
- is geprojecteerd
- zijn geprojecteerd
- zijn geprojecteerd
- zijn geprojecteerd
diversen
- projecteer!
- projecteert!
- geprojecteerd
- projecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for projecteren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
proyectar | projecteren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
proyectar | projecteren | aanbieden; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; laten zien; offreren; omlijnen; presenteren; tonen; voorleggen |