Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- verblijf:
- verblijven:
-
Wiktionary:
- verblijf → morada, vivienda, residencia, estadía, estancia, permanencia
- verblijven → permanecer
- verblijven → demorar, habitar, morar, quedarse, hospedarse, pasar la noche, permanecer, mantenerse, quedar, seguir
Dutch
Detailed Translations for verblijf from Dutch to Spanish
verblijf:
-
het verblijf (huis; optrekje; stulp)
la residencia; el alojamiento; la estancia; la casita; la permanencia; la casilla; la caseta; la campana de cristal -
het verblijf (woning; huis; residentie; woonhuis; thuis)
Translation Matrix for verblijf:
Related Definitions for "verblijf":
verblijven:
-
verblijven (wonen; leven; resideren; logeren)
vivir; habitar; alojar; residir; alojarse; estar domiciliado; tener su sede-
vivir verb
-
habitar verb
-
alojar verb
-
residir verb
-
alojarse verb
-
estar domiciliado verb
-
tener su sede verb
-
Conjugations for verblijven:
o.t.t.
- verblijf
- verblijft
- verblijft
- verblijven
- verblijven
- verblijven
o.v.t.
- verbleef
- verbleef
- verbleef
- verbleven
- verbleven
- verbleven
v.t.t.
- heb verbleven
- hebt verbleven
- heeft verbleven
- hebben verbleven
- hebben verbleven
- hebben verbleven
v.v.t.
- had verbleven
- had verbleven
- had verbleven
- hadden verbleven
- hadden verbleven
- hadden verbleven
o.t.t.t.
- zal verblijven
- zult verblijven
- zal verblijven
- zullen verblijven
- zullen verblijven
- zullen verblijven
o.v.t.t.
- zou verblijven
- zou verblijven
- zou verblijven
- zouden verblijven
- zouden verblijven
- zouden verblijven
diversen
- verblijf!
- verblijft!
- verbleven
- verblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verblijven:
Wiktionary Translations for verblijven:
verblijven
Cross Translation:
verb
-
tijdelijk wonen, ergens tijd doorbrengen
- verblijven → permanecer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verblijven | → demorar; habitar | ↔ abide — to dwell |
• verblijven | → habitar; morar | ↔ dwell — live, reside |
• verblijven | → quedarse; hospedarse; pasar la noche; permanecer | ↔ stay — To remain in a particular place |
• verblijven | → mantenerse | ↔ stay — To continue to have a particular quality |
• verblijven | → quedar; quedarse; permanecer; seguir | ↔ rester — continuer d’être à un endroit ou dans un état. |