Dutch
Detailed Translations for aanreiken from Dutch to Spanish
aanreiken:
-
aanreiken (geven; reiken; aangeven)
-
aanreiken (geven; overgeven; overhandigen; aangeven; afgeven; toesteken)
dar; entregar; ofrecer; presentar; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar-
dar verb
-
entregar verb
-
ofrecer verb
-
presentar verb
-
hacer entrega verb
-
transmitir verb
-
traspasar verb
-
proporcionar verb
-
-
aanreiken (aanbieden; geven)
Conjugations for aanreiken:
o.t.t.
- reik aan
- reikt aan
- reikt aan
- reiken aan
- reiken aan
- reiken aan
o.v.t.
- reikte aan
- reikte aan
- reikte aan
- reikten aan
- reikten aan
- reikten aan
v.t.t.
- heb aangereikt
- hebt aangereikt
- heeft aangereikt
- hebben aangereikt
- hebben aangereikt
- hebben aangereikt
v.v.t.
- had aangereikt
- had aangereikt
- had aangereikt
- hadden aangereikt
- hadden aangereikt
- hadden aangereikt
o.t.t.t.
- zal aanreiken
- zult aanreiken
- zal aanreiken
- zullen aanreiken
- zullen aanreiken
- zullen aanreiken
o.v.t.t.
- zou aanreiken
- zou aanreiken
- zou aanreiken
- zouden aanreiken
- zouden aanreiken
- zouden aanreiken
diversen
- reik aan!
- reikt aan!
- aangereikt
- aanreikende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze