Dutch
Detailed Translations for samenplakken from Dutch to Spanish
samenplakken:
Translation Matrix for samenplakken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pegarse | aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pegar | klitten; samenplakken | aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; raken; rammen; slaan; treffen; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken |
pegarse | klitten; samenplakken | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenplakken; aanjagen; aankleven; aanlijmen; aansporen; kleven; klitten; lijmen; opjutten; plakken; porren; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken |
Wiktionary Translations for samenplakken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samenplakken | → aglutinar | ↔ agglutiner — unir et mêler plusieurs substances de manière à en former une masse compacte. |