Dutch
Detailed Translations for annexeren from Dutch to Spanish
annexeren:
Conjugations for annexeren:
o.t.t.
- annexeer
- annexeert
- annexeert
- annexeren
- annexeren
- annexeren
o.v.t.
- annexeerde
- annexeerde
- annexeerde
- annexeerden
- annexeerden
- annexeerden
v.t.t.
- heb geannexeerd
- hebt geannexeerd
- heeft geannexeerd
- hebben geannexeerd
- hebben geannexeerd
- hebben geannexeerd
v.v.t.
- had geannexeerd
- had geannexeerd
- had geannexeerd
- hadden geannexeerd
- hadden geannexeerd
- hadden geannexeerd
o.t.t.t.
- zal annexeren
- zult annexeren
- zal annexeren
- zullen annexeren
- zullen annexeren
- zullen annexeren
o.v.t.t.
- zou annexeren
- zou annexeren
- zou annexeren
- zouden annexeren
- zouden annexeren
- zouden annexeren
diversen
- annexeer!
- annexeert!
- geannexeerd
- annexerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze